Het went (2)

Reina_Lem stuurde via de submit de volgende column in:

Het was vandaag de eerste échte herfstdag. En ook nog eens op maandag. Er was storm verwacht met rukwinden. Inderdaad, het woei hard bij ons, maar nog niet zo dat ik niet de straat op durfde. Ik had de wind in de rug, dus het kostte me niet veel moeite om te trappen. Er zijn veel bomen langs de weg en mijn route gaat voor een stukje door een park. Er vielen veel bladeren van de bomen. Ze zeilden door de lucht tientallen meters lang voor mij uit. Ik vond het prachtig. Alarmcode oranje: heerlijk.

Ik houd van lezen, maar heb niet veel geld om boeken te kopen. Daarom heb ik een abonnement bij de bibliotheek. Tot voor een paar jaar geleden was er bij mij in de buurt een wijkbibliotheek, maar die is door de gemeente wegbezuinigd. (Over dit soort verschraling van voorzieningen zou ik een boek kunnen schrijven, maar dat is wel een erg flauwe grap.) Daarom moet ik naar de grote bieb in het centrum van de stad. Ik kan niet autorijden, dus moet ik op de fiets of met het openbaar vervoer. Jammer genoeg is de buslijn een tijdje geleden verlegd en loopt hij nu een heel eind bij mijn flat vandaan, dus ga ik tegenwoordig altijd op de fiets. (Over verschraling van voorzieningen gesproken.) Ik doe er twintig tot dertig minuten over. Geen ramp, want ik fiets ook graag.

Toen ik het park uit was en bijna bij de binnenstad was aangekomen, hoorde ik lawaai achter mij. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat ik werd ingehaald door een bromscooter met twee jonge hippe meiden erop. Het meisje dat achterop zat, lurkte van een pakje drinken. Die scooter draaide iets bij en reed dwars door de grote plas die ik net wilde ontwijken. Splatsj, ik werd helemaal ondergespetterd. Mijn broek was drijfnat.
Ik schrok ervan en slingerde. Dankzij mijn fiets bleef ik wel overeind. Wat ik echter niet verwachtte: het meisje dat achterop de bromscooter zat smeet haar pakje drinken weg. Ik kreeg het recht in mijn gezicht.
Au. Een stukje verderop was het verkeerslicht en de bromscooter moest stoppen. Even later stond ik ernaast. 'Stoer, hoor,' zei ik.
'Wat bedoel je, kut?' riep de meid achterop.
'Dat weet je drommels goed. Jullie racen expres door een plas. Ik ben helemaal nat.' Ik trilde van angst en woede, kwam niet helemaal goed uit mijn woorden. 'Daarna gooi je je afval van je af, precies in mijn gezicht. Ik schrok me rot en lag bijna onderuit.'
'Nou en? Niet zo'n grote bek, zeg. Bemoei je met je eigen zaken. En je hoeft niet zo te spugen, stomme mongool.'
Even was ik met stomheid geslagen. Voor ik iets kon terugzeggen, werd het licht groen en de bromscooter spoot weg.

Nog weer wat verder liep een mevrouw met een rollator. Omdat de stoep was opgebroken, moest ze over het fietspad. De bromscooter scheurde er vlak langs en toeterde keihard. Ik zag dat de oude mevrouw heel erg schrok. Haar rollator wankelde en ze bleef nog maar net overeind. Er viel een boodschappentas half open uit haar mandje en allerlei spulletjes rolden nu over het fietspad.
Ik stak over en stopte bij de oude dame. 'Gaat het, mevrouw?' vroeg ik.
'Ja, ik geloof van wel,' zei ze. 'Ik schrok me een hoedje.'
'Ach, de jeugd van tegenwoordig, hè?' grapte ik.
'Ik wou het niet zeggen,' lachte ze nu.
'Wacht, ik help u even met oprapen,' zei ik. Ik stapte af en bukte me om haar boodschapjes van de straat te halen. Een rol koekjes, drie losse sinaasappels en een komkommer. Ik legde ze weer in het rekje.
'Dank je wel,' zei de mevrouw. 'Dat is lief van je.'
'Graag gedaan, hoor,' zei ik.
'Je beweegt zelf ook niet zo makkelijk, zie ik. Blijf jij wel overeind met die wind?'
'Ik red me prima. Natuurlijk moet ik opletten en me goed vasthouden, net zoals iedereen. En gelukkig waait het alleen maar hard en regent het nog niet.'
'Ik ben op weg naar huis,' vertelde de mevrouw. 'Maar ginds is een lunchroom. Zullen we daar een kop koffie nemen?'
'Dat is een leuk aanbod, maar ik heb helaas niet veel geld te besteden.'
'Geeft niets. Ik trakteer. Kom, heb je even tijd?'

Niet veel later zaten we samen aan een tafeltje in de lunchroom.
'Wat mag het zijn?' vroeg de jonge bediende. Het was een knappe jongen met blauwe ogen. Hij had zijn haren glad gekamd met een scheiding erin en zijn kin was gladgeschoren.
'Voor mij een cappuccino,' zei de mevrouw. 'En voor eh … hoe heet jij?'
'Reina.' Ik stak mijn hand uit.
Haar oude vel voelde zacht aan. 'Ik ben Cornelia, maar iedereen noemt me Nel.'
'Dag Nel.'
'Aangenaam kennis te maken, Reina.'
'Weet je al wat je wilt drinken?' vroeg de jongen.
'Mag ik een warme chocomel?'
'Met slagroom?'
'Nee, dank je. Ik moet een beetje aan mijn lijn denken.'
'Onzin,' zei Nel. 'Je bent zo slank als wat. Daar mag best wel slagroom bij, hoor.'
We lachten.
'Een cappuccino en een warme chocolademelk met slagroom.' De leuke jongen liep weg.

'Wat een weer, hè?' zuchtte Nel.
'Het is toch gevaarlijker op straat dan ik dacht,' zei ik. 'Je zou je niet buiten moeten wagen, Nel.'
'Nee, jij dan. Ik had boodschappen nodig. En jij?'
'Ik was onderweg naar de bieb.'
'De bibliotheek? Bestaat die nog?'
'Gelukkig wel,' lachte ik. 'Er is er nog maar eentje in de hele stad, maar dat is dan ook wel een heel grote. Ze hebben alle boeken die je maar wilt lezen en als ze iets niet hebben, dan bestellen ze het voor je in een andere stad.'
'Ik dacht dat mensen geen boeken meer lazen. Tegenwoordig gaat alles toch met knopjes?'
'Dat is ook alweer ouderwets,' lachte ik. 'Een touchscreen moet je hebben.'
'Een wat? Een totskrien? Wat is dat nou weer?'
Ik legde het uit.
'Dat is niets voor mijn bibbervingers. Ik ben al vierenzeventig; dat leer ik nooit meer. Hoe oud ben jij eigenlijk?'
'Tweeëntwintig.'
'Kun jij er wel mee overweg, met zo'n ding? Ik bedoel: jij beweegt ook niet zo makkelijk.'
'Met mijn rechterkant is er niets aan de hand,' vertelde ik. 'Links gaat het minder, maar als ik ontspannen ben, lukt het me aardig.'
'Heb jij zo'n totskrien, dan?'
'Nee, ik heb wel een mobiel, maar dat is een ouderwets dingetje. Ik kan ermee bellen en sms'en in noodgevallen. Meer heb ik niet nodig. Thuis heb ik een gewone computer.'
'Noem het maar gewoon. Ik kan het allemaal niet bijhouden,' zei Nel. 'Soms zie ik dingen op televisie en dan denk ik dat ik duizend jaar verder in de toekomst leef.'
Ik glimlachte.

Het werd een bijzonder uur. Nel vertelde over haar leven. Ze was danseres geweest, maar had haar carrière opgegeven toen ze de grote liefde van haar leven had ontmoet. Er kwam een gezin, ze had grote zorgen om haar kinderen, haar man verliet haar voor een ander en toen was ze te oud om haar loopbaan bij het ballet voort te zetten. Ze werd schoonmaakster, had af en toe korte relaties met een man, vond uiteindelijk iemand die haar meenam naar Portugal. Daar woonde ze een paar jaar, maar toen de man stierf, keerde ze terug naar Nederland in de hoop haar leven hier weer op te pakken en het contact met haar kinderen te herstellen. Het lukte niet. Ze was nu al tientallen jaren alleen. Ze had wel wat vrienden en kennissen, maar naarmate ze ouder werd, werden het er steeds minder. Soms was ze dagen, weken alleen.
'Maar het went,' zei ze.
'Hé, dat zeg ik ook vaak.'
'Ben je ook alleen?'
'Ik woon alleen, maar heb fijne mensen om me heen. Vriendinnen, mijn broertje, papa, collega's.'
'Dat is mooi. Koester ze, mijn kind. En laat ze dat ook regelmatig weten, dat het fijne mensen zijn.'
'Dat doe ik ook.'
'Goed zo.'

Aan het eind van de morgen nam ik afscheid van Nel. We stonden weer buiten, op de stoep van de lunchroom.
'Dat was een knappe jongen, die van de bediening,' zei ze. 'Niets voor jou?'
'Haha, het was inderdaad wel een leuke knul,' zei ik. 'Maar ik denk niet dat hij iets met mij zou willen. Of een andere jongen.'
'Natuurlijk wel. Jouw tijd komt heus nog. Geloof me, je bent een mooie meid. Je hebt een prachtige kop met die bos donkere krullen van je. En dan die mooie bruine ogen en je leuke lach. En je bent prettig gezelschap.'
'Dank je, Nel.' Ik werd er verlegen van. 'En bedankt voor de chocomel.'
'Dag Reina,' zei ze. 'Ik geloof dat het wel meevalt met de jeugd van tegenwoordig.' Ze keek me nog eens dankbaar aan en waggelde toen achter haar rollator naar de flat aan de overkant van de straat.

Ik fietste de paar honderd meter verder naar de bibliotheek. Daar haalde ik nieuwe boeken. Met dit stormachtige weer zou ik de rest van de dag lekker binnen zitten en fijn veel te lezen hebben. En als mijn boeken uit waren, kon ik altijd nog terugkijken op een bijzondere morgen en een bijzondere ontmoeting.
Het was koud op de fiets naar huis. In mijn kontzak zat het briefje met het adres van Nel. Ik had de harde wind tegen en het regende ook nog eens, maar dat gaf niks. Het went.