Mijn Bevrijdingsdag
Ik deed mijn ogen open. De rolgordijntjes die voor de ramen van de
dakkapel hingen, hielden niet veel licht tegen. Er kwamen al
zonnestralen langs heen mijn zolderkamer binnen. Ik gaapte. Hoe vroeg
was het eigenlijk? Wacht, vandaag zou een belangrijke dag zijn. Een dag,
waar ik lang naar uitgekeken had. Tsjonge, wie had dit ooit verwacht?
Ikzelf niet eens. Het was uiteindelijk toch nog snel gegaan.
De wekker ging. Dan was het kwart over zes. Ik zette hem uit, maar bleef liggen. Nog heel even. Ik keek naar de muren. Er had nooit behang op gezeten. Heel vroeger was de zolder onbegaanbaar. Een jaar of zes geleden waren er twee kamers gemaakt. Ik had de gipsplaten betekend. Daar waar mijn werk mislukt was, hing een enkele poster uit de Popfoto. Op het voeteneind van mijn bed lagen de kleren voor straks. Het was mijn oude afgetrapte werkkloffie. De rest had ik ingepakt. Waar waren mijn spullen? Gisteren had ik mijn luie stoel en mijn bureau al naar beneden gesleept. Ook de boekenkasten waren leeg. Alles zat in dozen. Voor een nacht stond het in de garage.
Ik dacht aan vanavond. Eindelijk. Zowaar, ik kreeg er een stijve van. Ik kon ervan afblijven.
**
Gerard rijdt het vrachtwagentje. Hij heeft hem gehuurd bij een of ander bedrijf. Samen halen we al mijn spullen uit de garage en zetten die in de vrachtwagen. Ik heb niet veel, dus we zijn zo klaar. Dan stap ik naast hem in. We rijden naar jouw huis. Onderweg steekt de zon in onze ogen. Gerard moet de zonneklep voor het raam naar beneden doen, anders gebeuren er nog ongelukken.
"Dat was zo gepiept," zegt hij, eeuwig optimistisch. Ik knik. "Alleen die lampetkast was ellendig." Ik vertel over de afgelopen week. Dat wij die kast hebben gevonden bij de Mik Mak, de zaak in tweedehands meubelen. Jij hebt hem gekocht en laten bezorgen op mijn oude adres. Op een zonnige middag heb je hem in de lak gezet. In de tuin.
We komen aan bij jouw huis. Daar zijn al onze vrienden om ons te helpen. Je hebt alles keurig in dozen klaar staan. We beginnen met sjouwen. De grote spullen eerst. Het bed, een kast en een hele rij dozen. Dan zit het vrachtwagentje vol.
"Moet dit ook nog mee?" komt Gerrit naar buiten. In zijn hand heeft hij een stapel onderbroeken. Ik herken ze. Ze zijn van jou. Ik denk aan die paar keer dat ik er eentje van je billen naar beneden heb getrokken. Maar dat vertel ik niet. Je hebt een rood hoofd gekregen, grist de broekjes uit Gerrits handen en vlucht ermee naar een zak met kleren. Iedereen lacht. Jij uiteindelijk ook.
Jij gaat met de vrachtwagen mee om het nieuwe huis in te richten. Ik blijf hier om de laatste dingen uit jouw studentenhuis te halen en beneden aan de straat te zetten. Als de vrachtwagen straks leeg is, komt Gerard nog een keer terug om mij en de laatste spullen op te halen. We zien je zo. Dahaag.
Ik ben er met Arie en Gerrit. Gouden figuren. We sjouwen een bank, een schemerlamp en een kast. Een grote plant, de salontafel en de vuilnisbak. Buiten op de parkeerplaats maken we een gezellig zitje. We drinken koffie en leggen onze voeten op tafel. Mensen komen voorbij. We zwaaien. Ze lachen, maar zwaaien niet terug. Daar is Gerard weer met de vrachtwagen.
***
De muren kwamen op mij af. Altijd werd ik achtervolgd. Door monsters, door het verleden, door onvermogen. "Hoe moet het toch als ik er ooit eens niet meer ben?" Die beschermende deken bleek uiteindelijk verraderlijk verstikkend. Geketend tot op het bot. Voor het leven, zo leek het.
Ik ben niet alleen. Niemand komt los. Mijn oudste broer Maarten woont in een studentenhuis; hij komt nog ieder weekend naar huis met een grote tas vol was. Mag mammie goed voor zorgen. Zus Marieke trekt binnenkort bij haar vriend in. En klein broertje Geert? Die belt over een jaar met de mededeling: "Voor ik het vergeet, we hebben gisteren mijn vriendin verhuisd. Waarnaartoe? O, ze woont nu bij mij op de studentenkamer." Die zien we niet meer terug.
Vierentwintig jaar rondlopen met dichtgeknepen keel; ik geef het je te doen. Alle frisse lucht werd voor mijn neus opgezogen. Een adembenemende allesverlammende lethargie kwam ervoor in de plaats. En nu was het grote moment aangebroken. Hoe gevangen kon ik zijn? De beklemming.
Ik weet niets. Ik kan niets. Ik ben niets. Kan ze niets beters krijgen? Waarom gaat dit goed?
****
We hebben het slim gedaan. Alle kamers hebben een nummer. Op de dozen staat het nummer van de kamer waarin het thuishoort. Langzaam ontstaan er wandjes van dozen in de enorme woonkamer, in de ruime keuken en in de drie slaapkamers. Ik sjouw. Jij regelt alles. Ik maak grapjes. Jij ruimt de keuken vast in.
Dit wordt ons huis. Veel hebben we niet hoeven doen. Een jaar geleden betrok een alleenstaande vrouw deze flat. Het was de secretaresse van Pieter van Vollenhoven. Toen ze erin trok, heeft ze de woning volledig laten stofferen en schilderen. Zelf heeft ze er nauwelijks echt gewoond; ze kreeg een relatie en was veel weg. De buurvrouw maakte wekelijks schoon. Alles ziet er nog uit als nieuw. Het enige dat we hoeven te doen is lampen ophangen. En gordijnen aan de kant van de galerij. Morgen hebben we alles op orde.
Gerrit heeft het bed in elkaar gezet. Kunnen wij het de komende tijd naar hartenlust uit z'n voegen neuken. Het is een vreselijk bed. Zo'n twijfelaar. Met een kuil in het midden. Ook jij bent te lang alleen geweest. Best lekker om 's avonds voor het slapen gaan tegen elkaar aan te liggen, hoor. Daar komen vast veel hete toestanden van. Maar daarna wil ik wel rustig en ongestoord kunnen liggen. Blijf je dan van me af?
Zelfs mijn aftandse orgeltje krijgt een plaats. In het kamertje dat mijn werkplek gaat worden. Naast het bureau en het elektrische harmonium. Mijn Yamaha syntheziser past er goed bovenop. Op het orgel speel ik de weinige stukjes die ik ken; aan het bureau ga ik het boek schrijven over jou en mij.
Het lijkt erop dat alles nu binnen is. Het is drie uur in de middag. Tijd voor belangrijk werk. In de woonkamer staan grote lege boekenkasten klaar. Ernaast een paar stapels dozen. In een doos zit jouw platenverzameling; in vele andere de mijne. Ik zak op mijn knieën en ga aan de slag. Die elpees van ons moeten natuurlijk op alfabetische volgorde. Het samenvoegen van onze collecties heeft voor mij een supersymbolische waarde. Maar dat vertel ik niet.
Als het klaar is, loop ik naar het raam van de woonkamer. Met mijn armen over elkaar kijk ik naar buiten. Jij komt naast me staan. Je slaat je warme arm om mijn smalle lijf heen. Ik kijk je aan en druk een kus op je lippen. Dan kijken we samen door het raam. Van negen hoog is het uitzicht fenomenaal. We zijn eindelijk thuis.
Iedereen is blij. De klus is geklaard. Met zijn allen rusten we uit. Arie, Gerrit, Gerard, jij en ik. De bel gaat. Daar is mama met de soep. En de broodjes. Vooruit, waarom niet?
*****
Ik keek op de wekker. Half zeven. Nog één laatste keer draaide ik mij om. Na vannacht sliep ik voorlopig niet meer alleen. Toen sloeg ik de deken van mij af en stapte ik uit bed. In de badkamer keek ik in de spiegel. Volgens mij kwam er een gelukkige periode in mijn leven aan. Ik had half lang haar, had me al weken niet geschoren en die maniakale blik en glimlach waren niet van mijn bek weg te rammen. Zou ik me wel gaan douchen nu? Het zou een warme dag worden met hard werken. Lang fris zou ik niet blijven. Toch deed ik het. Voor haar deed ik alles. Erna nam ik een paar beschuiten als ontbijt. Het was bijna half acht. Ik liep vast naar de voorkamer. Eens kijken of de vrachtwagen er al aan kwam. Na een minuut of wat merkte ik beweging achter mij. Ik keek. Het was mama. Ze had tranen in haar ogen. De grote dag kon beginnen.
"Nou ma, moet je zien," wees ik op de gevels van alle buurtbewoners. "Ik ga het huis uit en wat denk je? De hele straat, de hele stad, het hele land heeft de vlag uitgehangen."
Zij vond hem niet leuk. Ik wel. Het was mijn Bevrijdingsdag.
Tot op de dag van vandaag precies, nu al tweeëntwintig jaar, ben ik vrij. Bij jou.
Apeldoorn, mei 2011