Blijf je bij me?
"Blijf je bij me?"
"Ja natuurlijk."
"Ik ben een beetje bang."
"Dat hoeft toch niet. Ik ben toch bij je?"
"Ik denk niet dat dat veel helpt. Ik krijg toch het prikje, niet jij."
"Ja, daar heb je gelijk in."
"Heb jij wel eens een prikje gehad?"
"Oh zo vaak. Vroeger, toen ik klein was, kreeg ik ook inentingen net als jij nu."
"Krijgt iedereen dat?"
"Ja. Bijna iedereen. Sommige ouders houden niet zo van inentingen en die nemen liever het risico dat hun kind ernstig ziek wordt."
"Ik denk dat ik dat risico ook maar neem."
"Hahaha. Nee, nee, jij krijgt gewoon je prikje."
"Jij hebt makkelijk praten. Jij hoeft geen prikje."
"Weet je nog, vorige week, in het ziekenhuis? Toen heb ik toch ook een prikje gekregen toen ze bloed af gingen nemen? En dat infuus."
"Oh ja, dat is ook zo. Dan is het goed, dan durf ik het wel. Mag ik je hand vasthouden?"
"Knijp maar zo hard als je kan."
"Blijf je bij me?"
"Zolang als het mag."
"Je moet bij me blijven!"
"Niet huilen nu. Ik ga met je mee naar de operatiekamer, daar, achter die deur. Dan krijg je een verdoving en dan val je in slaap. Dan moet papa weg, want dan gaan ze je amandelen eruit halen. Maar als je weer wakker wordt, dan zit ik naast je bedje. Goed?"
"Ik ben een beetje bang."
"Wees maar niet bang. Het komt allemaal wel goed."
"Heb jij ook je amandelen eruit laten halen?"
"Ja, vroeger, toen ik klein was, net als jij."
"Deed dat zeer?"
"Dat kan ik me niet meer herinneren. Maar wat ik nog wel weet, is dat ik toen van oma heel veel ijsjes mocht eten. En dat mag jij ook. Dat is goed voor je keeltje."
"Oh dat is wel lekker!"
"Ja hè?"
"Dan mag jij ook wel een hapje."
"Dat is lief van je."
"Nu mag je wel toch? Nu ga je toch niet meer overgeven?"
"Nee, nu mag het weer. Oh kijk, daar komt de zuster, nu moeten we naar binnen."
"Hou je m'n hand vast?"
"Blijf je bij me?"
"Als dat mag."
"Vast wel, toch mevrouw?"
"Ja hoor. Wat is er gebeurd?"
"Ik ben van mijn fiets gevallen. Op mijn hoofd. En nu doet mijn hoofd au."
"Dan ging je zeker wel erg hard, want dat is een flinke snee. Die moet ik hechten."
"Ja, ik ging knoerthard, hè pap?"
"Ja, veel te hard."
"Ik moet wel een stukje van je haar afknippen, anders kan ik er niet bij om het te hechten."
"Oh nee, dat wil ik niet!"
"Het groeit gewoon weer aan, hoor."
"Nou, bij pap niet. Kijk maar."
"Dat heeft een andere reden, lieverd. Blijf nou maar rustig zitten, dan kan de dokter haar werk doen."
"Ik wil het niet!"
"Weet je wat, als het niet meer groeit, dan mag je bij mij een stuk afknippen."
"Echt?"
"Je moet mij niet aankijken, zij zegt het tegen je."
"Mag het echt, mevrouw?"
"Ja, dat zei ik toch?"
"Morgen?"
"Nee, niet morgen, dan is het natuurlijk nog niet aangegroeid. Over een paar weken. Als het dan nog niet terug is, mag je komen. Maar nu moet je even stil blijven zitten."
"Mag ik je hand vasthouden? Ik ben een beetje bang. Het gaat vast pijn doen."
"Blijf je bij me?"
"Mag dat?"
"Vandaag wel."
"Cool. Ben je bang?"
"Een beetje."
"Hoeft niet hoor, ik ben er toch. Dat zei jij vroeger ook altijd tegen mij. Weet je dat nog?"
"Ja dat weet ik nog."
"Het helpt niet veel hoor."
"Het helpt wel een beetje."
"Ja, een beetje. Juf zei: maak maar een tekening voor papa. Ik heb thuis al allemaal tekeningen gemaakt voor je, dat ga ik op school niet meer doen hoor."
"Waar zijn die tekeningen dan?"
"Thuis. Die heb ik niet meegenomen. Zul je op me wachten? ...Daar."
"Ja dat doe ik."
"Moet je wel lang wachten hoor. Wel zestig jaar."
"Ik heb de tijd."
"Morgen hebben we sportdag. Daar heb ik zo'n hekel aan, sportdag."
"Sporten is goed voor je."
"Welnee, dat stomme geren."
"Weet je, er is een grote kans dat je morgen niet naar sportdag hoeft."
"Wow, dat zou tof zijn! Kun jij dat regelen?"
"Ja, dat regel ik wel. Het is het minste dat ik voor je kan doen."
"Hee je huilt, heb je pijn?"
"Een beetje."
"Zal ik je hand vasthouden?"
"Ja doe maar."
"Dat helpt ook niet hoor."
"Bij mij wel."
"Oh. Wil je een snoepje?"