Generatie 4 mei

Mijn ik van twaalf jaar staat in een volle menigte. Ze friemelt zenuwachtig aan de blaadjes van de zware krans, die ze nu al twintig minuten vast moet houden. Ze wil het op de grond zetten, maar ze durft niet. Dat is niet respectvol bij een herdenkingsdienst. Zeker niet in dit dorp, waar oma aan de kant staat te kijken. Die zegt dat ze nog veel mensen heeft gekend die met hun naam ik op het monument staan. Moeder kijkt ook mee. En meester, hij heeft haar met een vriendinnetje uitgekozen om de school te vertegenwoordigen op deze belangrijke dag. Mijn ik van twaalf krijgt kramp in haar armen.

In de trein zit een studente. Mijn ik van vijfentwintig voelt dat de trein afremt. Ze verwijdert de muziek uit haar oren en houdt haar hoofd schuin. “Dames en heren, we houden een korte stop bij station Olst vanwege dodenherdenking. Om twee minuten over acht zullen we de reis vervolgen. Wij hopen op uw begrip.” Mijn ik van vijfentwintig haalt haar voeten van de bank en begint een mantra waarin het vrouwelijk geslachtsdeel vele malen wordt herhaald. Deze paar minuten kunnen haar de overstap kosten, wat betekent dat ze op de gehele reis een uur vertraging op gaat lopen.

“Rustig maar, een uur maakt niets uit op een heel weekend,” sust mijn ik van vierenvijftig. Mijn ik van vijfentwintig stopt met het binnensmondse geraas en kijkt op. Haar oudere versie kijkt haar vriendelijk aan vanaf een comfortabele bank in een lichte, ruime kamer. Met een blik op de televisie zegt de oudere vrouw: “Ik ben benieuwd of prinses Amalia inmiddels klaar is voor de troon. Koning Pils doet het leuk hoor. Maar hij gaat de regeerperiode van zijn wijlen moeder niet halen, dat is wel duidelijk. En dat jonge kind doet het al zo leuk.” Mijn ik van vijfentwintig kijkt verontwaardigd. “Ik zit later op de bánk, om tv te kijken zoals mijn móeder doet? Gadver! Hoe burgerlijk!” Ze rolt met haar ogen. Mijn ik van vierenvijftig gooit haar hoofd in haar nek en lacht bevallig.

“Ssssst”, mengt mijn ik van twaalf zich in het gesprek. “Het begint zo…” De studente gaapt luid en legt haar voeten op de bank. De oudste schakelt over naar een actievere houding en kijkt vertederd naar de kleinste. “Waarom doe jij dit eigenlijk?” De laatste woorden van de toespraak ebben weg. Mijn ik van twaalf fluistert zacht: “Ik leg een krans voor alle slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Ik ben tegen oorlog. En voor de vrede. Vrede is heel belangrijk. Je moet altijd praten, niet vechten, zegt meester.” “Dus jij denkt aan álle slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog?” vraagt de oudste met een knipoog naar mijn ik van vijfentwintig. “Ja. En aan alle Joodse mensen, onderduikers, verzetsmensen, mensen uit Rotterdam, aan de soldaten, ook uit Amerika en Canada en Engeland.” Mijn ik van vijfentwintig schampert: “En leren ze je op school ook dat Nederlanders fout zijn geweest na de oorlog? Ze stopten NSB’ers in kampen en scheerden vrouwen kaal.” “Ssssst!” zeggen de jongste en oudste tegelijk. “En kind, neem snel lenzen, dat staat je veel beter dan die grote bril,” bijt mijn ik van vijfentwintig nog snel toe.

Mijn ik van twaalf staat zwijgend in de stille menigte en maakt zich op om de krans te leggen namens haar basisschool. Ze prutst zenuwachtig aan haar bril. Mijn ik van vierenvijftig kijkt naar de studente. “Dat was gemeen. Maar waar denk jij dan aan, op zo’n herdenkingsavond?” Mijn ik van vijfentwintig haalt haar schouders op. “Tja, aan niemand. Ik ken niemand die is gesneuveld, alleen uit verhalen uit de geschiedenisboekjes op scholen. Dat wordt er zo ingestampt. Vandaag is weer zo’n dag om het nationalisme te vieren. Een gezamenlijke vijand erbij halen, slachtoffers herinneren. Kinderen staan symbool voor de toekomst, dus die moeten strategisch gebruikt worden voor de moraal. En dan zo’n kuttrein die vijfenzestig jaar na de herdenking stil moet staan, terwijl de NS actief heeft meegewerkt aan de transporten naar de kampen. Hypocriet, dat is het!”

“Gut, wat heeft Máxima een leuke hoed op. Waar zou ze die vandaan hebben?” Mijn ik van vijfentwintig kijkt sceptisch naar de oudste. “Ach sorry, ik was even afgeleid door de tv. Maar waarom ben je zo boos? Wat maakt het nu nog uit dat de NS heeft meegewerkt?” “Pfff!” zucht mijn ik van vijfentwintig ongeduldig. “Het is zo raar. Er is niets mis met dodenherdenking en bevrijdingsdag. Maar ik mis verantwoordingsdag.” Vanaf de bank fronst mijn oudste ik haar wenkbrauwen. “Oh?” vraagt de oudste. “Ja! Niemand leert van fouten uit het verleden als kabinetten zich verontschuldigen, aftreden en de oud-kamerleden gezellig op dezelfde plek terechtkomen na de verkiezingen, of burgemeester worden in een provinciaal gat. Zij maken excuses en gaan ervandoor. We moeten collectief stilstaan bij onze schuldige geschiedenis. Slavenhandel, politionele acties, bijltjesdag, Screbrenica. De politiek is schuldig. We moeten stilstaan bij verantwoording en schuldgevoel, anders leren we niets van de geschiedenis!”

“Ssst,” zegt mijn ik van twaalf. Ze loopt achterwaarts om te kijken hoe haar krans bij het monument ligt. “Deed ik het goed?” De andere twee ikken knikken. Mijn ik van vijfentwintig kijkt fel naar de bank. “Of ben je het niet met me eens? Wat denk jij nu dan?” De oudste zucht. Een weemoedige blik trekt over haar gezicht. “Vrede in de klassieke zin van het woord bestaat niet meer, nu groeperingen en ideologieën niets meer te maken hebben met landsgrenzen. Maar het is belangrijk om juist de jeugd te betrekken en benadrukken dat zij verantwoordelijk zijn voor de toekomst. Maar lieve schatten, ik moet weer gaan. Ik zou Marleen nog even bellen. Haar zoon is tijdens een missie ontvoerd in Syrië en is nooit meer teruggevonden. De oorlogsmonumenten zijn haar alternatieve grafstenen voor de zoon die ze nooit kon begraven. Tot ziens meiden.” Ze zapt de tv naar een zwart beeld. Mijn ik van twaalf heeft moeder teruggevonden in de menigte en gaat naar huis. De studente is inmiddels aangekomen in Zwolle. Haar trein rijdt vlak voor haar neus weg. “Kutverbinding.”