Sint Nicolaas ontkleed
"Allemensen, wat een sinterklaasweer, zeg!" De regen komt met bakken uit de hemel. Terwijl ik over de straat strompel, mompel en mopper ik in mijzelf. "Waarom doe ik dit soort dingen toch? Ik kan geen nee zeggen, dat is het hele eieren eten. Welke idioot vraagt nou of ik dit soort dingen wil doen? Invallen voor een sinterklaas-uitzendbureau. Hoe verzin je het? En ik trap er in."
Ik moet moeite doen om de grote plassen op de stoep te ontwijken. De straatlantaarns geven een flauw schijnsel af. Ik trek de tabberd nog eens wat steviger dicht. Er loopt water in mijn schoenen. Onvast zet ik mijn ene voet voor de andere. De staf geeft mij enige steun. Een vlaag wind blaast iets in mijn gezicht. Ik pers mijn lippen op elkaar en voel haren in mijn mond. Het is die baard. Dat kloteding laat langzaam los.
Het jochie van het laatste adres moest er zo nodig met zijn vingers aan zitten. Ik kon hem nog maar net van me afduwen, anders had-ie de hele baard eraf getrokken. Het werd nog een hele toestand. Die twee Pieten die ik bij me had, hadden in de gaten dat ik in hulpbehoevende omstandigheden verkeerde. Ze graaiden in hun zak en gingen gericht met snoepgoed mikken op het pokkejoch. Toen hij ging huilen, wisten we dat we gewonnen hadden. De sfeer in dat huis werd er niet beter op. De ouders maakten ons snel duidelijk dat we niet langer gewenst waren. Ik sloeg de rest van mijn glaasje jenever snel achterover en daarna maakten we ons vlot uit de voeten. Buiten hadden we een felle discussie. De Pieten vonden dat ik als Sint te weinig autoriteit uitstraalde en ze beschuldigden mij van het nuttigen van teveel glaasjes jenever. Toen ik zei dat zij Prutpieten waren omdat ze niet eens op hun handen konden lopen, haakten ze af. Ze lieten de zak met strooigoed en cadeaus op de stoep staan en verdwenen in de donkere avond.
Nu moet ik het allerlaatste adres van vanavond alleen doen. Die stomme zak sleept over straat en die flutbaard laat lost. Ik ben een Sinterklaas van niks. Ik heb veel te veel gezopen. Ik word het zat.
Aan het begin van de avond was het nog wel leuk. In het eerste huis al woonde een lekker uitziende jonge moeder. Het kostte me tien minuten om haar bij mij op schoot te krijgen. Zachtjes legde ik mijn witte handschoen op de bolling van haar billen. Ze liet het nog toe ook. De bobbel onder mijn tabberd moet ze hebben gevoeld, dat kan niet anders. Veel te snel stond ze weer op. Gelukkig bracht ze me een glaasje jenever, dat ik gretig achterover sloeg. Het moedertje maakte allerlei moois in mij los. Ze zag er zo gelukkig uit in haar prille gezinnetje. Twee dochtertjes dribbelden om haar heen. Een vader was er kennelijk niet. Wat zou het heerlijk zijn om hier die plek in te nemen. De meisjes kwamen op schoot en kropen tegen mij aan. Ze leken helemaal niet bang te zijn van die grote oude man met die baard en die lange rode jurk. Het moedertje bracht nog een tweede glaasje jenever. De twee Pieten deelden snoepgoed en cadeaus uit. Wat een geluk. Het deed een beetje pijn toen we weer weg moesten.
Ineens struikel ik. Ik ben op die tabberd gaan staan. "God-gloeiende-gezondheidssandalen!" vloek ik luid. Even verderop loopt een man met een jongetje aan de hand.
"Kijk, daar heb je Sint!" roept het kind. Het maakt zich los van de man en komt naar mij toe rennen.
"Ach, hoepel toch op," bijt ik het jochie toe als hij dichtbij genoeg is.
Het knulletje stopt met rennen, kijkt mij met geschrokken ogen aan en begint te huilen.
"Vort, weg hier!" sis ik. "Dit jaar geen cadeautjes voor jou!" Het kind rent terug naar zijn vader. Die zal wel denken: wat is dat voor Sinterklaas die daar zo staat te vloeken?
Sloom sleep ik mij verder op weg. Er druipt een straaltje water vanuit mijn mijter door mijn pruik heen. Dit doe ik nooit meer. En het levert niets op. Een paar honderd euro misschien. Had ik maar een vak geleerd. Toch had ik het moedertje op schoot en het huilende jongetje van daarnet niet willen missen. Haha, wat zal dat joch geschrokken zijn. Zó nors komt Sinterklaas nooit uit de hoek.
Zelf heb ik best lang in Sint Nicolaas geloofd. Kinderen uit de klas hadden het er wel eens over dat hij niet bestond, maar dat bestond voor mij niet. Hij was toch op tv? Mijn ouders vertelden toch over hem? En wat volwassenen je vertellen, dat is waar. Geen twijfel over mogelijk. Godallahmachtig, wat was ik kwaad toen ik ontdekte dat die goedheiligman helemaal niet echt was. Het was gewoon een verklede vent! Ik was jarenlang voorgelogen! Hoe kunnen ouders zó oneerlijk tegen hun kinderen zijn? Kinderen hebben het volste vertrouwen in volwassenen, en de ontgoocheling was bij mij dérmate groot, dat mijn vertrouwen in de grote mensen een fikse deuk opliep. Want als dat verhaal van Sint Nicolaas niet waar is, wat is dan wél waar wat volwassenen je vertellen?
Verhip, ik weet nauwelijks meer waar ik ben. Ik bevind mij op de hoek van een straat. Zit ik wel in de goede buurt? Ik til mijn hoofd op en kijk naar het straatnaambordje op de gevel van een hoekwoning. Om het te kunnen lezen, moet ik mijn ogen dichtknijpen. Door de vlagen slagregen heen zie ik witte letters op een blauwe ondergrond. De letters dansen voor mijn ogen en ik kan ze niet uit elkaar houden. Mijn hoofd tolt. Het kan me allemaal niet meer schelen. De wereld is verrot en mijn wereld nog meer. Hij valt onder mijn handen uiteen. Ik heb er geen grip meer op.
Ik struikel over mijn zak en beland in de goot. "Haha!" lal ik. "Welke kerel kan er zeggen dat hij over zijn zak is gestruikeld? En daardoor letterlijk in de goot is beland?" Mijn pruik zit scheef en de baard heeft nu half losgelaten. Ik lig languit in een plas modder. Ik zet een hand op de grond en de andere op de stoeprand. Waar is mijn staf? Regenwater gutst in mijn gezicht. Ik veeg water uit mijn ogen, maar merk dat ik er vieze blubber in smeer. Ik zet een knie op de grond. Er komt een auto voorbij die mij maar net ontwijkt. Hij rijdt hard door een plas. Een golf koud water spettert over me heen. Door de kracht van de golf verlies ik mijn evenwicht opnieuw. Ik val languit in de goot. Wat maakt het allemaal nog uit? Alles draait om mij heen. Ik blijf liggen en sluit mijn ogen.
In mijn kop spoken beelden van een moedertje op schoot en kleine dochtertjes die naar mij lachen. Ik kom nooit meer thuis. De wanhoop nabij. Ik ril en beef. Alles doet pijn. Vooral mijn hoofd. En die spier in mijn borstkas. Hoe heet die ook weer? Die pomp die het bloed het lichaam rondstuurt? Weet ik het?
Even doe ik mijn ogen open. Zoals ik nu lig, kijk ik naar het huis op de hoek van de straat. Achter het raam staat iemand naar mij te kijken en loopt dan weg. Dan gaat de deur naast het raam open. Iemand komt naar mij toe.
"Sint?" klinkt de stem. "Gaat alles goed met u?"
"Met mij is het prima. Laat mij hier maar lekker liggen," wil ik zeggen, maar mijn mond brengt geen geluid voort.
"Wacht, ik help u even overeind. Bij mij binnen kunt u wat opwarmen."
Ik kijk in het gezicht van mijn hulpverlener. Er zit een prachtige jonge vrouw naast mij neergeknield. Ze pakt mijn hand. Ineens sta ik weer op mijn beide benen. Ze geeft me een arm en samen lopen we haar huis binnen. Ik krijg een stoel vlakbij de verwarming. Het is er behaaglijk. Er klinkt zachte muziek. Mooie folkliedjes, gezongen in een Scandinavische taal.
Ze helpt mij bij het afdoen van mijn mijter, pruik en baard. Terwijl ze bezig is, kijk ik haar aan. Ze heeft donkere ogen en een lieve lach. Haar strakke truitje heeft een v-hals. Het kost me moeite om niet naar haar bescheiden decolleté te staren. Ze draagt een eenvoudige spijkerbroek en laarsjes. Om haar hals hangt een kettinkje. Haar handen zijn slank en er zitten ringen om haar vingers. Ze heeft haar donkere haren op haar schouders hangen.
Ik moet de natte tabberd afdoen. Ze maakt de veters van mijn zwarte schoenen los en trekt schoenen en sokken uit.
"Doe die malle witte jurk ook maar uit," fluistert ze. Ik wil het proberen, maar het lukt niet. Ze helpt het ding over mijn hoofd heen te trekken. Daar sta ik dan. In mijn onderbroek voor het mooie meisje.
"Hier," zegt ze, en ze slaat een grote deken om mij heen. "Ga maar lekker op de bank zitten."
Als een professionele visagiste schminkt ze mij af. Als ze klaar is, krijg ik een kop warme thee. Ik proef heerlijke kruiden.
Ze komt dicht naast mij zitten en kijkt mij aan.
"Dag," zegt ze dan. Ze schudt mijn hand. "Ik heet Sofia. Hoe heet jij?"
"Bas," zeg ik.
"Dag Bas."
"Sofia, Sinterklaas bestaat niet."
"Dat geeft niks," zegt ze. "Maar jij bent er wel."
Van het ene moment op het andere voel ik me droog en opgewarmd. Toch ril ik nog steeds. Opeens weet ik het. Sofia is de Liefde van mijn Leven.
Ik kijk in haar diep bruine ogen en zeg: "Het lijkt potdomme wel een kerstverhaal!"
Apeldoorn, december 2007