FOK!auto: Oerend Hard
We zullen lang moeten zoeken naar een landgenoot die het lied 'Oerend Hard' van Normaal niet kent. Het kwam uit in april 1977 en heeft ongeveer een jaar in de Top 40 gestaan. Het is de ballade over twee jonge Achterhoekers op dikke Britse motorfietsen die overal schijt aan hebben en slecht aan hun einde komen:
Bertus reed getuige de tekst op een Norton, zijn maat Tinus op een BSA. Ja, maar welk type? Gisteren zag ik tijdens mijn zoektocht op internet dat Bennie Jolink in een ander lied vertelde dat de Norton van Bertus een Commando was. Mooi, tot die conclusie was ik ook al gekomen, dus Jolink en Gramps zijn het daarover van harte eens. Het type BSA van Tinus blijft echter verborgen. Voor mij reden om de krochten van de Britse motorindustrie van de jaren zestig binnen te gaan en deze prangende vraag voor eens en voor altijd te beantwoorden. Niet-motormuizen kunnen nu afhaken, wat volgt is waarschijnlijk niet interessant voor hun.
De eerste helft van de twintigste eeuw
Er was in het Britse rijk na de Krimoorlog veel animo om wapens te gaan produceren. BSA begon daarmee in 1861. U zult denken dat BSA een motormerk was. Ja, later wel, maar het acronym betekent eigenlijk Birmingham Small Arms Co. Eerst aan het begin van de vorige eeuw werd begonnen met het bouwen van tweewielers. Maar ook auto's, zijspannen en rijwielen behoorden vaak tot het assortiment. Ook was men er lange tijd niet achter welk type ontbranding nou echt de voorkeur genoot: tweetakt of viertakt.
Er waren vele tientallen motorfabrikanten in de eerste helft van de vorige eeuw. Van invloed waren ook nog een tweetal wereldoorlogen die de productie in veel fabrieken op een andere leest schoeiden. Ontelbare malen liep het verkeerd en ging de zaak op de fles. Of werd overgenomen door een ander bedrijf. Over dat aspect van de Britse motorindustrie kun je al een encyclopedie volschrijven.
Uiteindelijk waren er in de jaren vijftig slechts een beperkt aantal fabrieken overgebleven. In willekeurige volgorde: AJS, Matchless, BSA, Norton, Royal Enfield, Triumph. Alleen de laatste drie bestaan nog als motormerk. Royal Enfield zit in India, waar men de oude modellen in ere heeft hersteld, maar dan wel met moderne onderdelen:
Norton krabbelt heel voorzichtig op met één type, de 961 Commando. Ik denk dat het succes van deze machine, hoe goed hij ook is, heel beperkt zal zijn. Hij kost namelijk ongeveer 30 mille, tweemaal zo veel als een vergelijkbare Japanse fiets. Triumph is alive and kicking, en hoe!
De policy van de Britse motorindustrie
Het leek in die jaren wel of men een broertje dood had aan echte vernieuwing. Veel motorblokken waren eind jaren zestig nog steeds van het type pre unit: motor en versnellingsbak waren twee aparte elementen. De gietmallen daarvoor werden vele jaren te lang gebruikt, zodat ze slecht afdichtten, met als gevolg dat een motor al na een paar kilometer nat was van de gelekte olie. Het was gewoon een standaard: Britse motorblokken waren altijd en eeuwig vies. En je moest het oliepeil regelmatig controleren om gevrijwaard te blijven van rampen.
Er waren in de eerste helft van de eeuw wel degelijk vernieuwende geesten. Zo was er in 1911 al iemand die een motor bouwde met bovenliggende nokkenassen; gewoonlijk werden de nokken op de kleppen bediend door stoterstangen onderuit het motorblok en tuimelaars. Dat kon veel simpeler door de nokkenassen naar boven te verhuizen en ze aan te drijven door een ketting of een koningsas. Doordat het systeem veel minder armen en benen bevatte en dus ook veel minder massa, konden de motoren veel hogere toerentallen draaien en dus meer vermogen leveren. Je zou zeggen dat iedereen het idee zou omarmen, maar nee hoor, het ontwerp stierf een vroegtijdige dood en bijna iedereen maakte nog tientallen jaren motoren met stoterstangen.
Tekening van bovenliggende nokkenassen, omstreeks 1920
Kortom, uitzonderingen daargelaten gebeurde er eigenlijk maar heel weinig op het gebied van innovatie. Die innovatie was dan ook niet echt nodig waar het zware motoren betrof, want de export naar Amerika moest alleen tegen Harley Davidson opboksen, en daar vernieuwden ze ook nauwelijks. Dit veranderde op een uiterst ingrijpende manier in de jaren zestig, maar daarover hoort u verderop.
Harley Davidson uit de (Tweede Wereld)oorlog
Soortgelijke Harley in burgeruitvoering
Mijn Matchless-verhaal
In ons dorp woonde een kennis genaamd Piet die instrumentmaker was bij de Sterrenwacht in Utrecht. Een uiterst precies mannetje, dat kon je wel zeggen. Het begrip mierenneuker kenden we toen nog niet. Hij kocht voor een habbekrats een zware tweecylinder Matchless met zijspan en restaureerde het hele ding. Dat ging echt langzaam, want het allerbeste was niet goed genoeg. Piet wilde alle bouten en moeren in roestvast staal hebben. Hij kocht dus zeskant stafmateriaal in de Engelse sleutelmaten en draaide daaruit alle bouten en moeren.
Ik maakte het overduidelijke bezwaar dat je zo wel enorme roestproblemen kon krijgen als in een natte omgeving het RVS in contact kwam met het gewone staal van de motorfiets. Nou, daarover hoefde ik me geen zorgen te maken, want dat wist hij ook wel. Hij zorgde er op alle mogelijke manieren voor dat er nergens metallisch contact was tussen het stalen frame en de RVS boutjes. Het resultaat van jaren klussen mocht gezien worden: er was nooit een mooiere en betere Matchless gebouwd.
De volgende keer: het vervolgstuk over de Norton en BSA uit 'Oerend Hard'.