Schoten op het platteland

Mijn opa Harm was vijftien in de oorlog. Hij woonde op het Twentse platteland. Daar gebeurde hoegenaamd niets. Een enkele keer kwam er iemand met een vreemd accent voorbij. De ‘o’ klonk als een ‘oooow’ en die mensen hadden het over ‘kennuh’ en ‘kunnuh’ en leken geen ‘n’ op het eind van een woord te kunnen zeggen, terwijl die klank in het Twents juist wordt benadrukt. De vreemde mensen droegen wat verschoten en verstelde kleding, maar ze zagen er nog altijd erg stads uit in hun jurken en blazers. Ze hadden wel altijd spannende verhalen over de oorlog in het westen van Nederland. Harms ouders moesten daar niets van weten. Moeder vermaande hem bij thuiskomst: “Oorlog? Kom eens eerder thuus, ‘ie mut de koei’n nog uut de wei haal’n. Ga nu moar vot, aans wordt oen vader boos en dán he’j pas écht oorlog!”

Mokkend liep hij het erf af. Hij moest drie weilanden doorsteken voor hij bij de lui grazende koeien aankwam. Er gebeurde helemaal niets in het kleine dorp. Er was geen verzet, voor zover hij wist waren er geen onderduikers, hij kende niemand die illegaal drukwerk maakte of verspreidde. De grootste daad van verzet die Harm kon bedenken, was het luisteren naar hun oude radio die onder de tweede strobaal in de stal was verstopt. Maar Radio Oranje is lang zo spannend niet, als je in zo’n klein gat woont waar een Duitser zeldzamer is dan het eerste kievitsei.

Het was even spannend hoor, in mei 1940. Vliegtuigen kwamen over, op de radio klonken berichten van oorlog en verzet en ineens was Nederland bezet. De koningin was gevlucht naar Londen. Nederland werd geregeerd door Arthur Seyss-Inquart, die de vreemde voorbijgangers steeds Zes-en-een-kwart noemden. Harm lachte mee, maar hij snapte de grap niet. Zes-en-een-kwart was een bekend, maar nooit ingevuld begrip. De radio berichtte over de situatie in het land, de koffiebonen raakten op en buurvrouw Marie werd zwanger. De vliegtuigen bleven overkomen, de ramen verduisterd en een enkele keer passeerde een open Volkswagen Kübel met militairen de lange straat richting de grotere dorpen in de gemeente.

Harm hoefde de koeien niet te roepen, want zodra ze hem zagen, kwamen ze vanzelf al in zijn richting. Lonneke waggelde vooruit met haar dikke uier, de andere koeien volgden haar zoals altijd. Natuurlijk had de oorlog wel wat invloed gehad op hun leven. Hun paarden werden in het begin van de oorlog gevorderd, net als een kwart van de koeien. De trekker bleef meer en meer in de schuur, omdat de diesel duurder en schaarser werd. En gedurende het eerste jaar van de oorlog kwam oom Peter op bezoek in zijn blauwe N.S.B.-pak. Zijn ouders hebben hem de huid volgescholden. Sindsdien kwam oom Peter nog maar af en toe op bezoek, maar nooit meer in zijn uniform. Er werd niet over politiek gepraat.

Lonneke liep traag voort over het smalle pad naast het weiland. Harm keek naar de billen van de laatste koe in de rij. Die waren minder vlezig dan hij zich kon herinneren, maar van honger was nooit sprake op het platteland. Ook de billen van zijn oudere zus Greetje werden eindelijk eens minder vlezig, nu ze niet meer onbeperkt kon schransen. Aan belangstelling van jongens had ze ineens geen gebrek. Linnen en beddengoed, daar klaagde zijn moeder wel over. En schoenen, daar was ook een gebrek aan, maar gelukkig waren de klompen van zijn oudere broer nog te repareren tot iets bruikbaars, toen hij ineens een groeispurt kreeg. Aan koffie was ook een gebrek. Poepluiers waren er genoeg, zeker sinds de geboorte van het kind van buurvrouw Marie. Moeder hielp buurvrouw vaak om die lappen stof weer schoon te krijgen. Harm ging er snel vandoor als die klus begon. Hij mestte nog liever de hele stal uit.

De koeien stonden net weer op stal, toen er in de verte een schot klonk. En toen nog een paar. Harm wierp een steelse blik op de boerderij, maar moeder was nog druk aan het werk in de keuken. Vader was nog niet terug van het land. Op zijn klompen snelde hij het erf af, de stoffige weg op. Op het kruispunt bleef hij staan. Er klonk nog een schot, toen was het weer stil. Uit de richting van het dorp kwam een kleine stofwolk. Harm wachtte gespannen. Toen het dichterbij kwam, kon hij een motor met zijspan onderscheiden. Harm werd zenuwachtig, maar wist dat hier zijn kans kwam om zijn eerste verzetsdaad te plegen.

De motor minderde vaart. Hij kon de Duitse soldaten nu goed onderscheiden. Na alle verhalen was hij verbaasd dat ze zo jong waren. “Hallo!” riep de bijrijder hem vriendelijk tegemoet. Harm keek achterdochtig naar hen. Ze stopten. De bijrijder stapte uit en zette zijn helm af. Zijn donkere haar was geplet door de rit. “So…” Hij pakte een sigaret en bood hem er een aan. “Rauchst du?” Harm schudde zijn hoofd. “Kannst du mir hilfen?” vroeg de soldaat. Hij vroeg de weg richting de dichtstbijzijnde stad. “Dort”, wees Harm. “Hier links, und immer gerade aus.” De soldaat blies zijn laatste rook uit en gooide de sigaret op de grond. “Danke.” Ze vertrokken weer.

Harm keek de stofwolk nog lang na. In zijn broekzak voelde hij het pakje sigaretten, dat de soldaat hem toch had gegeven. “Für dein Vati”, had hij gezegd, met een knipoog naar hem. Harm baalde van zichzelf. Hij had niet de moed gehad om een held te zijn. Integendeel, hij had hen de juiste weg gewezen en nog een cadeautje aangenomen ook. Teleurgesteld in zichzelf sjokte hij terug naar huis. Zonder iets te zeggen, gaf hij zijn vader het pakje sigaretten. Vader keek verrast en stak er gelijk een op. De duisternis zette in. Het gebrom van de vliegtuigen klonk weer in de verte en werd langzaam sterker. In het donker van zijn kamertje staarde Harm naar de balken aan het plafond. Hij was geen held en zou het ook nooit worden.

De oorlog woedde niet op alle plaatsen. Zeker niet bij mijn opa.