'Val dood' - zo vader, zo zoon, zo Brusselmans

"Ongelezen boeken ruiken naar verveling en nutteloze schrijverslevens." (Uit: 'De man die werk vond')
"M'n grootvader begon op den duur graszoden te verzamelen, wat niet geheel normaal is, vooral niet omdat hij dubbele exemplaren uit zijn collectie verwijderde."
(Uit: 'De man die werk vond')



“Shit,” zei mijn zoon onder het eten. “Ik moet voor school een boek lezen!”
“O? En?” vroeg ik.
“Wie leest er nou een boek?”
“Ik,” dacht ik. “Nogal veel.” Maar ik zei het niet. Op dat soort dingen zit een jongen van veertien uit het derde leerjaar van het VMBO niet te wachten.
“En het erge is,” ging de knul verder, “dat ik over vier weken een verslag erover moet inleveren.”
“Oei,” zei ik. “Heb je al enig idee welk boek je gaat lezen?”
“Nee. We krijgen nog een lijst.”
“O.”
“Ja.”
“Of zoals ik al zei.”
“Huh? Wat lul je nou weer, pa?”
“Kabouters per definitie. Hoog in het zwerk de witte was.”
“Wat is dat voor onzin?”
“Nooit gehoord, jongen?”
De jongen zat me niet-begrijpend aan te kijken.
“Aha!” riep ik enthousiast uit. “Dan is het nu tijd voor opvoeding!” Ik stond op van tafel en liep naar de stereo. Daar pakte ik de cd ‘Val dood!’ uit de kast. Op deze plaat leest Herman Brusselmans zijn columns voor. Ik zette ‘Harry’ op. Mijn zoon lachte zich kapot.

In 1989 las ik op mijn werk een heel slecht tijdschrift uit de leesmap. Vraag me niet welk tijdschrift, want ik weet het écht niet meer. In het blad stond een paginagroot interview met ene Herman Brusselmans. Ik kende hem niet, maar lachte me een kriek om deze man met zijn gevatte uitspraken en de bizar-realistische thematiek in zijn boeken. Zijn verbale geweld en de verhalen over vrouwen en alcohol spraken me zeer aan. Op de terugweg naar huis reed ik langs de boekwinkel, en zowaar: ik vond ‘Heden ben ik nuchter’. In een goedkope pocket-editie. Diezelfde avond las ik het boek uit en toen begon de speurtocht naar de rest van zijn oeuvre. In een half jaar tijd had ik al zijn boeken gekocht en vanaf dat moment was het een kwestie van bijhouden.
Het grote Brusselmans meesterwerk is in mijn ogen nog altijd ‘Vlucht voor mij’. In de dagen dat ik dat boek las in 1990, ging er een wereld voor mij open. Ik was óm. Dat het mogelijk was om zó te schrijven! Dat je zo kon schrijven wist ik al - want dat deed ik al jaren -, maar dat er een publiek en dus een markt voor was, dat had ik niet gedacht. Zoals hij zijn belevenissen beschreef in de vorm van half brief half dagboek, had ik nog niet eerder in boekvorm gezien. Ik herkende de manier van vastleggen wel. Brieven werden verhalen en verhalen werden brieven; alles liep door elkaar heen. Er bestond geen andere schrijver die boeken schreef over een hoofdpersonage met wie ik mij zó kon vereenzelvigen als die van de Gentenaar met het lange haar. In zijn boeken gebeurde van alles, maar uiteindelijk veranderde er geen reet.
Ik las en schreef sindsdien met Herman Brusselmans’ leven en oeuvre mee. Wat mij achteraf opvalt, is dat een aantal dingen in onze levens een beetje parallel liepen.
Ook ik kende een periode van gelukkig getrouwd zijn, terwijl ik zelf vol van angst en eigenwalg zat. “Ik moet de hele dag onzin vertellen. Gezeik als strijdmiddel tegen de allerdiepste gevoelens.” (uit: ‘Zijn er kanalen in Aalst?’) Ik was als de dood voor de toekomst en de grote boze wereld, en zocht mijn vlucht in de omgang met leuke meisjes, met wie er helemaal niets gebeurde. Altijd weer kwam ik gewoon thuis en daar zat mijn lieve vrouw. Ondertussen dronk ik er niet naast. Brusselmans vond uiteindelijk een staat van rust waarin de meisjes minder prominent in zijn leven lijken te zijn. De grootste openbaring voor mijzelf vond ik toen ‘Zul je mij altijd graag zien?’ verscheen. Wat de schrijver daar probeerde duidelijk te maken, dat was hoe het bij mij ook ging: al die andere meisjes die heb ik nodig om mijzelf steeds weer bewust te maken dat ik de vrouw en het geluk in mijn bloedeigen huis heb zitten. Dat inzicht, samen met het feit dat ik mijn veertigste levensjaar voelde naderen, maakte dat ik veel meer kalmte en zekerheid in mijn bliksem kreeg. Jarenlang schreef en schrijf ik over al deze zaken ellenlange brieven, verhalen, boeken en trilogieën.
Verschillen zijn er ook genoeg: ik ging niet scheiden, mijn moeder ging niet dood, en ik ging gewoon door met zuipen. En belangrijker: ik werd er niet beroemd mee. Nog niet. In die zin moet ik mijn Meerdere wel erkennen.

Mijn zoon jatte de ‘Val dood!’ cd mee naar zijn slaapkamer. Toen hij een dag later naar beneden kwam om te eten, stond er een vette grijns op zijn smoeltje.
“Heb je al een boek voor je lijst?” vroeg ik.
“Nee,” was zijn weinig enthousiaste antwoord.
Ik liep naar de boekenkast en hoefde niet lang te zoeken. Ze staan op een prominente plaats.
“Hier,” zei ik, toen ik mijn zoon ‘De man die werk vond’ liet zien. “Misschien vind je deze leuk.” Ik sloeg het boek open en las de eerste twee zinnen voor: “Wat ook mogelijk is, dacht de bibliothecaris op zekere ochtend, ik steek de boel in brand. Heel makkelijk met al die plastieken omhulsels.“
Mijn zoon zei: “Dat klinkt als die vent van die cd die ik boven draai. Lachen, man.”
Die boekbespreking van mijn zoon, dat wordt een dikke voldoende. Dat kan niet anders.


"De enige autobiografische zin van enige betekenis zou zijn: 'Ik stop nu met schrijven.'" (Uit: 'Vergeef mij de liefde')


Apeldoorn, eind september 2007

(Deze column schreef ik oorspronkelijk voor de special rondom Herman Brusselmans die vijftig jaar oud werd op 9 oktober 2007. Weinig mensen hebben die column gelezen. Dit is een herkansing.)