Geen recht meer op tijdelijke bescherming voor 'derdelander' uit Oekraïne
Vandaag heeft de rechtbank Rotterdam besloten dat de bescherming van derdelanders* die een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne hadden en zich voor 19 juli 2022 in Nederland hebben geregistreerd, van rechtswege is gestopt op 4 maart 2024.
De rechtbank volgt hierbij de uitspraak van de hoogste bestuursrechter (de Raad van State), die op 17 januari 2024 is genomen.
De tijdelijke bescherming voor derdelanders
Toen de oorlog in Oekraïne uitbrak heeft de Raad van de Europese Unie de Richtlijn Tijdelijke Bescherming ingevoerd. Dit was bedoeld om directe en tijdelijke opvang in de EU mogelijk te maken en om de verantwoordelijkheid voor mensen die Oekraïne ontvluchten eenvoudiger te verdelen tussen de lidstaten. Oekraïners, staatlozen en derdelanders met een asielstatus in Oekraïne vallen verplicht onder die richtlijn. Nederland heeft er echter zelf voor gekozen de richtlijn ook toe passen op niet-Oekraïense derdelanders die in Oekraïne een tijdelijke verblijfsvergunning hadden toen daar de oorlog uitbrak.
Beëindiging per 4 september 2023
In eerste instantie wilde de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de bescherming van deze derdelanders beëindigen op 4 september 2023. De hoogste bestuursrechter in vreemdelingenzaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, heeft in een uitspraak van 17 januari 2024 geoordeeld dat de Staatssecretaris de bescherming niet op 4 september 2023 mocht beëindigen. De Raad van State oordeelde echter ook dat de tijdelijke bescherming van deze derdelanders van rechtswege eindigt op 4 maart 2024.
De terugkeerbesluiten
De Staatssecretaris heeft vervolgens zogenoemde terugkeerbesluiten genomen. Hierin staat dat deze derdelanders geen verblijfsrecht meer hebben na 4 maart 2024. Daar zijn veel derdelanders een procedure bij de rechtbank over begonnen, omdat zij het niet eens zijn met die vaststelling. De uitspraak van vandaag gaat over één van die derdelanders.
Het oordeel van de rechtbank
De derdelander in deze zaak vindt dat de rechtbank van het oordeel van de hoogste bestuursrechter moet afwijken. Volgens hem gaat alleen de Raad van de Europese Unie over de beëindiging van de tijdelijke bescherming, en die heeft juist op 19 oktober 2023 beslist om de tijdelijke bescherming tot 4 maart 2025 te verlengen. Volgens hem valt hij ook onder die verlenging.
De rechtbank volgt hem daarin niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Raad van State. De Staatssecretaris mag een Unierechtelijke regel waaraan hij vrijwillig toepassing heeft gegeven, beëindigen. Omdat de richtlijn automatisch bescherming bood tot 4 maart 2024, mocht de bescherming voor deze groep niet op een eerder moment worden beëindigd. Het besluit van de Raad van de Europese Unie om de tijdelijke bescherming daarna te verlengen tot 4 maart 2024, ziet echter niet op deze groep derdelanders, omdat de Staatssecretaris daarvoor al had aangegeven de tijdelijke bescherming van deze groep derdelanders te willen beëindigen. Dat betekent dat deze derdelander na 4 maart 2024 niet meer in Nederland mag zijn en voor 1 april 2024 moet terugkeren naar het land waarvan hij de nationaliteit heeft.