De vreemde geschiedenis van Kazar de Solitaire Vechtmier (sl
"Wel heb ik het ooit," Pussy grijnsde nogmaals van oor tot oor, "wordt onze kleine snack kwaad?"
"Kwaad wil ik niet zeggen, bang om opgegeten te worden dat zeker!"
"LUNCH!" Riep Pussy nog een keer hard richting het slapende monster.
"En nu is het genoeg! Hou toch op met me in gevaar brengen!" Kazar was radeloos.
Één keer had hij een aanval van een miereneter mee gemaakt. Hij was nog een vechtmier in opleiding. Toen de paniek losbarstte wilden een aantal vechtmieren uit zijn peloton op het monster aanvallen. Ook Kazar was een van de dapperen. Zijn geloof in het onoverwinnelijke leger van de kolonie brak in 1000 stukken toen hij zijn sergeant en de rest van de volwassen mieren zag vluchten. Met een bezwaard gemoed koos hij eieren voor zijn geld.
"Wat denk je nou? Denk je echt dat dat enorme monster ons kan horen?" Pussy streek neer naast Kazar, die van angst niet wist waar hij moest kijken.
"Heb jij geen vijanden dan?" Vroeg Kazar met bibberende stem. Bijna hoopvol wachtte de eens zo dappere vechtmier op het antwoord.
"Ja natuurlijk heb ik die wel," Pussy zuchtte, "sterker nog, ik heb meer vijanden dan ik me kan wensen. Ik benijd jou en je onafhankelijkheid."
"Hoezo dat? Ik ben alleen en kwetsbaar. Ik moet zorgen dat ik ver van de kolonie weg kom om te zorgen dat ik niemand kwets en nu zit ik hier opgescheept met iemand die een lolletje maakt van mij terwijl ik sta te wachten op een van de gevaarlijkste momenten in mijn nu al eenzame leven."
"Wat? Wat bazel je nou?" De mot was verbaasd over zo weinig zelfvertrouwen.
"Om te zorgen dat de kolonie denkt dat ik dood ben, moet ik er voor zorgen dat ze denken dat ik ben opgegeten door die miereneter. Dat kan ik alleen doen door tussen zijn tenen te kruipen en ... " Kazar maakte zijn zin niet af. Op dit moment sidderde hij van angst bij de gedachte alleen al.
"Jij bent echt een van de domste dieren in het bos, met gemak laat je de uil achter je, terwijl die de godganse dag stoned uit zijn ogen kijkt." Haast teder legde hij een vleugel om de schouder van de mier. Kazar waardeerde het gebaar. "Kijk jezelf nou eens, ik ben een van de giftigste kleine moederneukertjes in het hele dierenrijk. Een steek van me heeft al meer dieren gedood dan dat logge klotebeest daar! En toch kan ik zonder dat je terugdeinst naast je zitten."
"Maar waarom moet ik bang voor je zijn? Je hebt er helemaal geen belang bij me te doden." Kazar keek vragend naar de mot, en toen naar zijn stekels. "En zelfs al wilde je me doden, die mietige stekels van je breken op mijn pantser."
Je hebt helemaal gelijk," de mot lachte weer hardop, "en die miereneter, en je hele stomme plan, moet je ook maar vergeten. Denk je echt dat hij achter een enkele mier aan gaat? De ironie van dit hele verhaal is juist dat hij alleen maar geïnteresseerd is in je, als je onderdeel uitmaakt van de kolonie."
"Waarschijnlijk heb je nog gelijk ook!" Vol zelfvertrouwen stond Kazar op. Hij zoog een hoop lucht in en riep zo hard als hij kon: "hee, vervelende dikke kwabbes! Als je honger hebt kom je me maar halen! Mijn vriend Pussy hier steekt je een keer in je dikke plaktong, en dan ben je dood!"
Verschrikt keek Pussy naar de mier.
"Het lijkt wel of jij nu bang bent," stotterde Kazar vol verbazing.
"Nee, het is niet dat, maar ... nog nooit heeft iemand mij zijn vriend genoemd."
Kazar besefte zich dat niet alleen hij eenzaam was, maar ook sterkere dieren in het bos soms alleen zijn. Hij wist niet goed wat echte vriendschap was, want iedereen in de kolonie was elkaars vriend. Het was een speciaal gevoel.
"Alleen als we samen zijn, en elkaars zwakte erkennen, kunnen we overleven in dit bos." Kazar zei het haast als conclusie.
"En jij zegt dat je een existentiële crisis hebt? Je kan wat leren van een oude vriend van me. Ik heb ooit een olifant ontmoet. Een van de meest stoïcijnse dieren in het hele dierenrijk. Hij heeft nauwelijks vijanden omdat hij énorm groot is, en hij wordt honderd jaar oud. Misschien moet je het hele existentialisme afwerpen en stoïcijns worden."
"Wat? Je lijkt Bric wel, die lult ook altijd zo vaag" Even dacht de dappere vechtmier terug aan zijn slimme vriend, toen wendde hij zich weer tot de mot, "wat is dat, stoïcijns?"
"Het stoïcisme houdt in dat men geen waarde moet hechten aan zijn omgeving. Geluk moet ontstaan door je eigen geestelijke verrijking. Aangezien niemand zijn omgeving echt goed kan beïnvloeden is het niet realistisch daar geluk uit te putten." Pussy zette een grappig onderwijzersstemmetje op en ging verder. "Alles wat je hebt (inclusief je vrienden en familie) moet je beschouwen als iets wat niet echt je eigendom is. Het lot kan het namelijk elk moment van je afnemen, waardoor je geluk snel weer verdwijnt. Het enige wat echt van jou is, zijn je eigen gedachten."
"Maar zo dacht ik er in de kolonie ook altijd over!" Er ging hem werkelijk een licht op. "Dat heeft me doen besluiten weg te gaan, de structuren in mijn gemeenschap waren me te strak."
"Nou, waar wacht je op? Laten we gaan!"
"Maar nog steeds heb ik dezelfde twijfels. Die gooi je toch niet zomaar van je af?" Kazar zuchtte weer. "Ik heb immers wel mijn vrienden in de steek gelaten, ze zullen zich ongetwijfeld enorm zorgen maken. En die zorgen neem ik alleen weg door te doen of ik dood ben. Dan hebben ze rouw, en kunnen ze door met hun leven."
"Vriend Kazar, ik zal je wat laten zien. Als je me maar beloofd dat je geen gekke dingen doet, afgesproken? Ik wil niet zomaar een vriend verliezen omdat hij bang is me te kwetsen of erger, om zelf gekwetst te worden. Risico's nemen hoort er bij, maar eerlijkheid duurt het langst."
"Ok, Pussy, ik beloof het je." Hij schudde de vleugel van zijn nieuwe vriend en vroeg, "wat wil je me laten zien?"
"Vriendschap betekent dat je elkaar de waarheid kan zeggen, zonder dat daar een kwalijke reuk aan zit. Ik neem je mee, en ga je iets laten zien wat je wellicht pijn doet. Ik hoop dat je het begrijpt, en ik hoop dat je snapt dat ik je niet wil kwetsen." De mot spreidde zijn vleugels en hield zijn kop zo laag bij de grond als hij kon. De gifstekels lagen plat op zijn rug. "Klim op mijn nek en hou je stevig vast, en pas op voor mijn stekels."
"Die stekels van je baren me geen enkele zorgen, Pussy, je zal ze niet gebruiken om me te doden", zei Kazar terwijl hij op de rug van zijn gevleugelde vriendje klom.
Met enige turbulentie, en een kreetje van angst van de vechtmier steeg Pussy op. Hij vloog een paar rondjes laag over de grond en zette toen koers in de richting vanwaar Kazar was gekomen. Voor het eerst zag de mier de wereld vanuit de lucht. Hij kirde van plezier, en toen de mot het vertrouwen had dat zijn vriend zich stevig vast klemde maakten ze gekke capriolen in de lucht. Samen lachten ze.
"Hee, kijk daar, mijn oude kolonie." Kazar schreeuwde het uit!
"Let goed op, ze kunnen je nooit zien nu je op mijn rug zit. Maar hou je goed vast" Pussy ging wat langzamer vliegen en Kazar zag zijn oude makkers onder zich krioelen. Al zijn oude kameraadjes waren er. De minnen en vriendinnen die hij had gehad waren bezig met een spel. Zijn wapenbroeders dansten een dans en iedereen lachte en had plezier. Niemand leek zich zorgen te maken over hun verdwenen kameraad. Kazar voelde een steek door zijn hart gaan. Zou er niemand zijn die hem miste? Het leek er niet op. Razendsnel flitsten zijn gedachten heen en weer tussen schuldgevoel, jaloezie en opluchting. Hij was blij en verdrietig tegelijk. Het klopte wat zijn stoïcijnse vriendje hem zojuist had verteld. In de kolonie was hij niet gelukkig, en nu hij vrij was kon hij de wereld aan van optimisme en plezier. Hij was werkelijk alleen, maar niet eenzaam. Hij had gekozen voor dit leven en was helemaal zelf verantwoordelijk voor zijn eigen geluk. Net als de mieren die hij achter liet. Die waren op zichzelf, en tegelijk met z'n allen, hetzelfde aan het doen. Binnen de grenzen van hun eigen mogelijkheden maakten ze hun leven tot een feest.
"Mijn feest is net zo mooi als hun feest," riep Kazar naar Pussy, "en mijn feest is pas net begonnen! Ik snap wat je bedoelt en ben je dankbaar!"
"Ok, dan. laten we voorgoed de wijde wereld in gaan," riep Pussy, "waar wil je heen?"
"Het maakt me niet uit, als het maar ver weg van hier is." Kazar dacht even na, "oh, en als er maar licht verrotte aardbeien zijn, die vind ik heerlijk!"
Lachend gingen ze samen op weg. De mier en de mot. Nu Kazar had geleerd dat de eerste meters van zijn reis de langste waren, kon zijn reis echt beginnen. Hij had een stekelige vriend en was op weg naar de dronkenmakende zoetheid van een rotte aardbei. Wat kan een mier zich nog meer wensen? Samen vlogen ze de ondergaande zon tegemoed.