Het sprookje van de klusridder en de keukenprinses
“Heb jij geen Kluspas?” vraagt mijn schoonmoeder verbaasd als we bij de kassa van de bouwmarkt staan. Beteuterd kijk ik naar het emmertje muurverf dat ik zojuist op de band heb gezet. Nee, natuurlijk heb ik geen Kluspas. Hoe lang kent ze me nou? Je zou toch denken dat ze dat onderhand weet. Ik zucht gelaten en accepteer nederig haar ‘Partner Kluspas’. Eén euro korting op mijn aankoop. Denk ik. Maar dat begrijp ik dus verkeerd. Eén euro korting op mijn vólgende aankoop. Met een geldigheid van acht dagen. Ga ik binnen 8 dagen nóg meer klussen dan? Kijk, daarom heb ik dus geen Kluspas.
Nee, klussen daar begin ik niet meer aan. Ik heb het wel geprobeerd, met genoegen zelfs, maar ik heb het op moeten geven. Iets van een verfje voorzien wil ik nog best doen en mijn sierbestrating met de hogedrukspuit reinigen valt voor mij ook onder klussen, maar verder houd ik me in. Boormachines, klauwhamers, kitspuiten en cirkelzagen raak ik niet meer aan. Ooit had ik een blinde idolatrie voor het werk van mijn vader en zelfs een jeugdig voornemen om als timmervrouw in zijn voetsporen te treden, maar tegenwoordig bedank ik voor de eer. Ik heb mijn portie wel gehad.
Ik zie me nog staan: 10 jaar jonger, net gescheiden en vastbesloten de noodzaak van mannelijke aanwezigheid in mijn leven te beperken tot die van mijn zoons. Met regelmaat zag men mij met verf onder de nagels, in plaats van erop, en houtkrullen tussen die koperblonde in mijn haar. Stoer bewees ik op die manier dat ik het allemaal zelf wel kon. Voor de finishing touch kreeg ik van mijn moeder een elektrische deken. Maar hoe goed ik me ook voelde bij al die onafhankelijkheid, het bloed kruipt toch waar het niet gaan kan. Ik was mans genoeg om daar zelf iets aan te doen. Dacht ik.
Het zag er veelbelovend uit voor me, in eerste instantie. Waar ik ook kwam, over mannelijke belangstelling had ik niet te klagen. In de kroeg liep alles op rolletjes, maar na een paar dates in een andere setting haakten de heren één voor één af. Ik snapte er niks van, maar mijn zelfvertrouwen leed er zichtbaar onder.
Overdreven stoer stond ik met een veel te grote hamer spijkers in de muur te slaan, toen een vriend binnenkwam. Hij trof me in een niemand-vindt-mij-leuk-bui. Toen ik klaar was met mijn pruilende klaagzang zei hij: “Ze vinden je heus wel leuk, maar eh… je bent zo eh…potig. Jij gunt een man geen ruimte voor ridderlijkheid.” Hier sprak duidelijk een ervaringsdeskundige. In een fractie van een seconde voelde ik dat hij de spijker op zijn kop sloeg. Ik niet. De klauwhamer die ik in de aanslag had, liet ik vallen. Voorgoed. Nog diezelfde avond krabde ik de verfspatjes van mijn huid en verruilde mijn werkschoenen voor lakpumps.
Het werkte. Bijna onmiddellijk sloeg ik een leuk manspersoon aan de haak die ik maar niet afgeschrikt kon krijgen. Binnen de kortste keren waren we wederzijds tot over onze oren verliefd. Hij bleek zich in zijn singlebestaan ook vaardigheden aangeleerd te hebben die hij liever aan een ander overliet. Met stip op nummer 1 stond koken. Ik was meer dan bereid om zijn liefde letterlijk en figuurlijk te voeden en dus sloofde ik me uit in de keuken, aangedreven door hevig fladderende vlinders, met pseudo-haute cuisine. Aan klusjes maakten we niet veel woorden vuil. Hij had niet meer aansporing nodig dan mijn roodgestifte lippen, die ik suggestief en onnozel liet pruilen. En met deze ruilhandel leefden we niet zo lang, maar wel heel gelukkig.
Maar ach, hoe gaat dat: je doet je stinkende best om je van je beste kant te laten zien, maar dat kost meer energie dan je op de lange duur vol kan houden. Na een tijdje voelde ik me vrij om, in plaats van die frivole kanten string, weer eens naar die fijne katoenen heupslip te grijpen. Ik sliep ook niet meer iedere nacht met make-up op. Hij hield zijn buik niet langer in, confisqueerde de afstandsbediening en legde tevreden zijn voeten op tafel. We raakten op een comfortabele manier aan elkaar gewend. Mijn keukeninspanningen werden met de week alledaagser en het in elkaar zetten van IKEA-kastjes bleek toch niet zijn hobby te zijn. Het onvermijdelijke hoge woord kwam er ten slotte uit: hij heeft een hekel aan klussen. Tegen die tijd hadden we al trouwplannen.
Ik vergaf hem ruiterlijk zijn gebrek en ook hij streek met de hand over zijn hart.
Toch heb ik het nooit meer gewaagd potige klus-Esther nieuw leven in te blazen.
En die klussen?
Ach, ik bel wel een klusjesman. Die kun je gewoon inhuren.