Kruikengezeik

“Welkom in Kruikenstad.” prevelt Karel Kruik beduusd. Langzaam richt hij zijn blik op van het natuursteen waarmee het centrum van zijn stad geplaveid is. Het grijs van de lucht contrasteert hard met de felgekleurde vrolijkheid in de straten. Druppels op zijn hoofd doen hem zijn blik ten hemel richten. “Wat een gezeik!” denkt Karel terwijl hij voelt hoe zijn kiel het hemelwater opneemt.

Karel Kruik is Tilburger in hart en nieren. Hij is geboren en getogen in de Brabantse industriestad en verdedigt hem vurig tegen negatieve commentaren van buitenaf. “De schoônste stad van ut laand!” roept hij als anderen zijn stad als grijs, grauw en sfeerloos bestempelen. Zeker als Tilburg Kruikenstad wordt en de Kruikenzeikers door de binnenstad krioelen, is zijn hart altijd vervuld van trots.

“Karel, zou je wel carnaval gaan vieren dit jaar?” had zijn vrouw voorzichtig ter sprake gebracht. “Alles wordt maar duurder en het rommelt in de fabriek. Straks sta je nog op straat. Dan hebben we dat geld hard nodig.” Vloekend en schreeuwend had hij haar van repliek gediend. Niemand ging Karel Kruik ervan weerhouden carnaval te vieren. Geen vrouw, geen baas en zeker geen crisis. De ruzie was hoog opgelopen en uiteindelijk in zijn voordeel beslecht. Als hij maar niet al het huishoudgeld opmaakte. Dat had hij beloofd. De vraag in haar ogen kon hij niet uit zijn gedachten zetten.

150 euro spuwde de pinautomaat. Niet veel voor vier dagen feesten. Een biertje kostte tegenwoordig 2 euro 10. Maar als zijn voorouders de armoede het hoofd geboden hadden door de ruwe wol te bewerken met urine die ze in kruiken verzamelden, dan zou hij dit carnaval eens laten zien dat hij ook met een crisis overweg kon. Daar was hij tenslotte Kruikenzeiker voor!

“Toon, zet nog eens wat biertjes op de toog.” riep Karel tegen de barman. “En dit keer in echte glazen.” De stemming zat er al lekker in, maar bier in plastic glazen was als seks met condooms, vond Karel. “Dat zal niet gaan, Karel. Geen glas tijdens carnaval. Dat mag niet.” zei Toon. “En maak je sigaret maar snel uit, want roken mag ook niet.” Karel staarde vol ongeloof naar de kastelein die bij wijze van verontschuldiging zijn schouders ophaalde. Geen ander gebaar had hem zo op de kast kunnen jagen als dit. De onverschilligheid! Karel zette de sigaret aan zijn mond en haalde diep in. Als een draak die vuur spuwt, blies hij de rook in de richting van de kastelein. Nog voordat hij zijn provocatie kon herhalen, voelde hij twee handen in zijn nek die hem met kracht door de menigte duwden. Het glas in de deur trilde toen die achter hem dicht gesmeten werd.

Karel speurde het plein af en stak een nieuwe sigaret op. Hier zou het toch wel mogen? Met zijn schouder tegen de muur van de kroeg waar hij zojuist hardhandig buiten gewerkt was, bekeek hij de passanten met hun vreemde uitdossingen. Zou hij zich bij hen aansluiten op zoek naar een gezellig kroegje? De kou trok op langs zijn broekspijpen en bereikte zijn blaas, waar de restanten van bier om prioriteit vroegen. Karel rechtte zijn rug en stak het plein over.

Voorbijgangers liepen joelend links en rechts zijn blikveld uit. De boom aan de overkant was groot genoeg om hem aan het zicht te onttrekken. Karel genoot met zijn ogen dicht van de verlichting die het legen van zijn blaas hem bracht. Een ferme tik op zijn schouder maakte daar abrupt een einde aan. Hij draaide zijn gezicht in de richting van de tikker en keek recht in de ogen van een motoragent. Origineel kostuum, dacht hij nog, maar de gehelmde man leek niet in feeststemming. “Wildplassen is verboden, meneer.” zei hij streng. Karel kleurde rood tot onder zijn boeren zakdoek en begon zich stotterend te verweren. “Ik zal u moeten bekeuren.” onderbrak de agent hem. “90 euro.” klonk het kortaf toen hij de bon aan Karel overhandigde. “Tijdens carnaval hanteren wij het lik-op-stuk-beleid, dus 90 euro contant, alstublieft. Nu.” commandeerde de agent.

Op het verlaten plein in hartje Tilburg staart Karel Kruik in zijn lege portemonnee. Het grijs van de stad wordt enkel doorbroken door een rij plastic vlaggen en de versieringen achter de ramen. Zo te zien vonden alle feestvierders een droger onderkomen. Door zijn carnavalskiel heen bereikt de regen zijn huid. Zeiknat, ook dat nog. Van hem mag het lente worden.