Portret van een wereldreiziger (2)
Hij was gisteren aangekomen in het dorpje aan de voet van deze berg, en Zrinka was hem meteen opgevallen. Ze was de eerste westerling die hij in dagen was tegengekomen, en stak met kop en schouders - waar een backpack op rustte - boven de autochtonen op de kleine markt uit. Ze waren aan de praat geraakt en ze had hem verteld van haar beklimming van de berg die dreigend boven het dorp uit torende. Ze had de beklimming van harte aanbevolen. De tocht was behoorlijk zwaar, maar goed te doen zonder materiaal en zonder gids. Het uitzicht boven zou adembenemend zijn.
Maar nu leek het de tocht al te gaan worden die zijn adem zou benemen - zijn laatste welteverstaan. De tijd vertraagde en tergend langzaam sloten zijn vingers zich om de uitstekende steen die zijn redding moest worden - als de steen op zijn plek zou blijven zitten op het moment dat zijn volledige gewicht er aan zou hangen. Hij proefde de adrenaline op zijn tong en onderdrukte de instinctieve angst om te vallen en verbaasde zich over hoeveel tijd er voorbij leek te gaan voor zijn lot bepaald werd.
Niet dat hij bang was voor dat lot, wat het ook zou zijn. Hij geloofde in gevaar en schoonheid, en waar die elkaar kruisten was er leven. Zo veel mensen gingen dood zonder ooit geleefd te hebben. Maar hij niet. Hij leefde en als het waar was dat de felste vuren als eerste opgebrand waren, dan had hij daar vrede mee, wetende dat hij niet als een nachtkaars in de anonieme duisternis zou doven.
Maar de rots waar de vingers van zijn rechterhand zich aan vastgegrepen hadden hield, en hij hervond zijn evenwicht. Langzaam kwam het gevoel terug dat hij alles onder controle had. Zijn hartslag en adrenalinespiegel daalden tot een aanvaardbaar peil. Na enige tijd zette hij zijn tocht voort. Nog geen half uur later bereikte hij zonder verdere problemen tegen te zijn gekomen de top. Hij zette zich neer in de zon en dronk gulzig uit de fles water die hij bij zich had, neerkijkend op de prachtige wereld onder zich.
Uit de hoek van zijn ogen zag hij iets glinsteren in het licht van de meedogenloze zon. Hij stond op en deed de paar stappen die nodig waren om bij de pol dor gras te komen waar hij de glinstering had gezien. Tussen het gras en een uitstulping van de rots waarop hij stond zag hij het zilveren wikkel van een chocoladereep.
De betovering die zijn prestatie, zijn motivatie en het uitzicht over zijn ogen hadden gelegd was verbroken en opeens zag hij de wereld veel objectiever. Enkele meters verderop lag een platgedrukt blikje. Op een vlak stuk rots zag hij de restanten van een vuurtje, waar behalve de as en wat kooltjes de scherven van een bierflesje lagen. Op een recht optaande steen waren tientallen namen en boodschappen gekerfd of geverfd. "Ludo was here," was er te lezen. Zijn blik viel op een andere. "Peace and Love to all, Miguel".
Hij liep naar de rand van de afgrond en zag de wereld beneden met andere ogen. Hij had zijn top bereikt, en besefte zich dat het geen top was maar een plateau waar al talloze anderen hem voor waren geweest en nog talloze anderen na hem zouden komen. Hij dacht terug aan de uithoeken van de wereld die hij bezocht had, en herinnerde zich de Indianen met Nike t-shirts, zijn mede-avonturiers met North Face slaapzakken, de lege blikjes Red Bull en sigarettenpeuken, het geruis van de snelweg in de verte of het spoor van een vliegtuig in de strakblauwe lucht... Was hij ooit ergens geweest waar geen bewijs van de menselijke beschaving te vinden was? En als hij er was geweest, had hij dan bewijzen achtergelaten voor de wereldreizigers die na hem kwamen?
De grenzen tussen de steden, de buitenwijken, de landbouwgronden, de oerwouden en schijnbaar verlaten gebergten vervaagden. Het wijdse avontuurlijke paradijs dat de wereld hem altijd had geleken werd opeens heel klein en veranderde met terugwerkende kracht in een door mensen uitgewoond krot. Een gruwelijk idee drong zich aan hem op; vanaf hier kon hij nog maar één kant op: naar beneden. Hij twijfelde alleen of hij zou klimmen of springen.