13. Vast aan de mast

Daar stond ie dan: de Leidse dominee J.A. Endenee, vastgenageld aan de mast van piratenschip d'Enter ende Lete, de bouwvallige, door ratten verlaten schuit van onze verdoemde voorvader Hein Hoerenzn Pietersz, dat ergens dobberde op de spiegelgladde Zuiderzee, een aantal knopen onder Hoorn.

Hoe het zover heeft kunnen komen? Simpel: enkele ogenblikken eerder was de kaperkapitein Hein Pietersz op J.A. Endenee afgestapt, die op dat moment in de mast stond te kerven, omdat zijn eigen kerfstok al te vol was van de vele zonden.
Endenee kon echter niet lang doorgaan met deze rustgevende arbeid. Hij had namelijk een fatale fout gemaakt. Toen Hein Pietersz het dek opgelopen was, en Endenee aansprak, had deze zich omgedraaid met de dolk nog in zijn handen. En dat had Pietersz opgevat als een dreigement.

Terwijl de rest van de bemanning zich in een ruime kring rondom de mast verzameld had, en de armen over elkaar sloeg, greep Hein een brief uit zijn binnenzak. Hij rolde de brief open, en rolde hem weer dicht. Het was de vervalste kaperbrief die hij, als hij het zich goed kon herinneren, enkele dagen eerder nog aan kastelein Stille Willem van de Amsterdamse taveerne Aen Laegere Wal had laten zien. Hein toverde een andere brief tevoorschijn. Het was een artikelbrief van de Staten-Generaal, compleet met authentieke, valse stempel, die ook wel een beetje van een echte was te onderscheiden. Vervolgens las hij de verbijsterde Endenee het vonnis voor:

Wie een mes treckt met toorn, om yemand leet te doen ofte questsen, zal met een mes door syn handt aende mast genagelt worden ende aldaer soo lange staen tot dat hy tzelve doortreckt.

"Maar, maar..", had de dominee perplex gereageerd.
"Maar, maar, wat?", vroeg Hein met een valse grijns. "Als je het recht van een weerwoord verkwanselt door twee keer hetzelfde te zeggen, dan heb je er vast ook geen bezwaar tegen dat ik dat dubbel meeweeg in de strafmaat?!" Hij tuurde naar boven, waar de uitkijk 50-Floryn in zijn kraaiennest op zijn beurt omlaag tuurde, naar het schouwspel onder de grote mast.

"Hee, Floryn!" riep Hein omhoog, "Gooi eens een stuk touw omlaag!"
Het was 1621, - in die tijd gehoorzaamde de gemiddelde neger nog -, dus de voormalige slaaf en oogappel van Hein sneed snel een stuk van het groot-bovenbramstag af, en wierp dit naar beneden. Het stuk touw kletterde op het dek, voor de voeten van Endenee, die inmiddels verbitterd, doch zonder tegenstribbelen zijn aanstaande lot onderging.
Hein bond de dominee vast, strekte diens linkerarm omhoog, en plantte met een krachtige steek Endenees eigen dolk in diens linkerhand.
Endenee beet op zijn lippen.

"Doe dat nou niet, Endenee, straks doen die ook nog pijn!"
De rest van de bemanning zweeg. Ze durfden niet te lachen, want ze kenden de dominee langer dan vandaag, zelfs langer dan gisteren. Op eerdere reizen, nog niet onder het gezag van Hein Pietersz, hadden ze gezien waar Endenee zelf toe in staat was. Ze keken dan ook zwijgend toe hoe Hein Pietersz zich naar hen omdraaide.
"Zo ga ik met verraders om. Deze Endenee heeft namelijk heel wat uit te leggen. Wie hij werkelijk is, bijvoorbeeld. Deze zogenaamde dominee weet meer van mij, meer van jullie, en het belangrijkste: hij weet meer van de schat! En dus zal hij moeten praten over zijn snode plannen.. "
Hein hief zijn eigen dolk op, en liet het flikkeren in het zonlicht. De zwarte raaf zat zoals gewoonlijk op zijn rechterschouder. Het was stil aan boord, alleen wat meeuwen in de lucht krijsten af en toe een nare kreet. Hein vervolgde zijn betoog:

"Als de dolk door zijn linkerhand begint te kriebelen kan hij het er met zijn rechterhand zo uithalen! Al voel ik me wel genoodzaakt om het spel-element wat te vergroten door ook DIE hand aan de mast te nagelen!"
Endenee slaakte een rauwe kreet die tot ver over de Zuiderzee gehoord moet zijn geweest, en zat nu met beide handen vast aan de mast.

Hein keek Endenee aan. "Je kijkt wel zuinig voor iemand met een gat in zijn hand? Troost je, het geneest wel. Je kunt het altijd nog laten dichten. Als je maar niet zo gierig bent als Joannes van Edinborgh, een Zeeuwse weldoener van Schotse komaf. Die was nog te gierig om het gat in zijn hand te dichten. Dat gat was er bij hem niet ingekomen omdat ie mij belazerd had, zoals jij, maar omdat hij na het geven van een flinke fooi in taveerne 't Opstootje in Zierikzee in een spijker van een bovenbalk bleef hangen. Die balk had hij willen kopen om zijn geld overheen te smijten, maar hij had al zijn geld al verbrast aan de drank en de hoeren, zodat ie platzak was toen ik 'm met wat oude kameraden uit 't Rasphuis wilde overvallen, de vuile gierigaard!"

Hein keek weer om naar zijn bemanning, liep naar Sjaak Hekkebraak, de scheepskok, en greep een fles rum uit diens handen. Hij nam een ferme slok. Hij duwde de fles terug in de handen van Hekkebraak, en snauwde: "Geef Endenee ook te drinken! Of wil je een dooie op je geweten hebben? Dan prik ik je ook aan de mast, Hekkebraak, al zal dat met een botte lepel misschien wat pijnlijker zijn. Zelf ga ik nu eventjes liggen.. Maak me niet wakker, alleen voor scheepsbeschuit kom ik eruit. En als Endenee begint te spreken. Maar dat spreekt voor zich, of niet Endenee?"
Endenee, die inmiddels bezweet aan de mast genageld stond, keek Hein grimmig aan.
Hein liep naar zijn hut. "Geloof me", mompelde hij zachtjes in zichzelf, "Spreken zal ie!"

(wordt vervolgd)