Niet alle naoorlogse stadswijken zijn sociaal-economisch zwak
In een vorig bericht stelde het CBS dat naoorlogse stadswijken (1945–1965) over het algemeen sociaaleconomisch zwak zijn. Een groep wijken met relatief veel oudere huishoudens en een inkomensniveau van rond het Nederlandse gemiddelde onttrekt zich aan dit algemene beeld. Deze wijken zijn een thuis voor bijna 3 op de 10 huishoudens in de onderzochte naoorlogse stadswijken. Dat meldt het CBS op basis van nieuwe cijfers.
Het CBS heeft op basis van cijfers uit 2016 en 2014 onderzocht wat de sociaaleconomische kenmerken zijn van de bewoners van naoorlogse wijken in de 42 grootste gemeenten van Nederland. Uit deze gemeenten zijn aan de hand van een aantal criteria 68 wijken geselecteerd (zie kaart). In aanvulling op de vorige publicatie heeft het CBS onderzocht in welke opzichten naoorlogse stadswijken het meest van elkaar verschilden in 2016.
Daaruit blijkt dat gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen <toelichting 3> en leeftijd van personen in huishoudens <toelichting 4> het meest bijdragen aan de verschillen tussen wijken. Wijken die qua inkomen en de leeftijd van de bewoners dicht bij elkaar liggen, lijken meestal ook in andere sociaaleconomische opzichten op elkaar. Op basis daarvan kunnen wijken worden ingedeeld in vier groepen. Wijken met:
- 1. jongere huishoudens met lage inkomens
- 2. oudere huishoudens met lage inkomens
- 3. oudere huishoudens met middeninkomens
- 4. jongere huishoudens met middeninkomens
Bij het maken van deze indeling zijn de leeftijd en de inkomens van bewoners van naoorlogse wijken vergeleken met Nederlandse gemiddelden van deze indicatoren.
De meeste huishoudens zijn gevestigd in jongerenwijken met lage inkomens, gevolgd door ouderenwijken met middeninkomens en ouderenwijken met lage inkomens. In het algemeen zitten bewoners van naoorlogse wijken vaker in de bijstand en leven ze ook vaker rond het sociaal minimum dan mensen die elders in Nederland wonen, blijkt uit het eerder gepubliceerde onderzoek. Er wonen meer mensen in een huurwoning en men is vaker alleenstaand.
Wijken met relatief veel ouderen met middeninkomens komen het meest in de buurt van het Nederlandse gemiddelde als wordt gekeken naar woningmarktkenmerken zoals het aandeel koopwoningen en de WOZ-waarde, en naar sociaaleconomische kenmerken, zoals het aandeel sociale uitkeringen en de inkomensverdeling. Daarna volgen de wijken met jonge inwoners met middeninkomens.
Als wordt gekeken welke individuele naoorlogse wijken sociaaleconomisch het beste presteren, dan vallen ook de wijken van het type “ouderen met middeninkomens” op. De meeste wijken in de top-15 met het hoogste gestandaardiseerd huishoudensinkomen behoren tot dit type. Westbroekpark en Prinses Irenebuurt zijn uitschieters. Enkele wijken met jongeren met middeninkomens komen voor in de subtop.
Ontvangers van sociale uitkeringen komen minder voor in ouderenwijken met middeninkomens. De meeste van de 15 wijken met het laagste aandeel sociale uitkeringen zijn van dit type. Van de 68 onderzochte naoorlogse wijken zijn er 11 waar dit percentage onder het Nederlandse gemiddelde van 10 ligt.
In naoorlogse stadswijken zijn relatief veel woningen in bezit van corporaties. Deze zijn wettelijk verplicht om jaarlijks het overgrote deel van de vrijkomende sociale huurwoningen toe te wijzen aan huishoudens onder bepaalde inkomensgrenzen. Dit vergroot de kans dat iemand met een laag inkomen of een uitkering via een corporatie in een betaalbare woning met een lage WOZ-waarde in een naoorlogse wijk terechtkomt.
In wijken met meer koopwoningen is dat minder het geval. Veel van de wijken die hoog scoren op de bovengenoemde toplijsten over inkomens en uitkeringen staan ook in de top-15 van wijken met het hoogste aandeel huishoudens met een koopwoning.
Niet alle naoorlogse stadswijken zijn sociaal-economisch zwak (Foto: Centraal Bureau voor de Statistiek)