'Moord op Bhutto kon voorkomen worden'
De moord op de Pakistaanse oud-premier Benazir Bhutto in 2007 had voorkomen kunnen worden, maar de Pakistaanse autoriteiten hebben niet genoeg gedaan om haar te beschermen. Naderhand heeft de Pakistaanse politie 'moedwillig' geen goed onderzoek gedaan naar de moord. Dat schrijven onderzoekers van de Verenigde Naties in een donderdag gepresenteerd rapport.
Oppositieleidster Bhutto kwam op 27 december 2007 tijdens een campagnebijeenkomst in Rawalpindi, een stad in de provincie Punja, bij een zelfmoordaanslag om het leven. Op die dag waren de nationale regering, de regionale regering van Punjab en de lokale politie verantwoordelijk voor de beveiliging van Bhutto, aldus de onderzoekers, maar "geen van hen nam de maatregelen die nodig waren om iets te doen aan de buitengewone, nieuwe en dringende veiligheidsrisico's waar zij, zoals men wist, mee te maken had".
De bedreigingen aan het adres van Bhutto waren volgens het rapport ook bekend bij de toenmalige president Pervez Musharraf, maar zijn regering "deed niet veel meer dan de dreigementen doorgeven aan haar en aan regionale autoriteiten en deed niets om het gevaar uit te schakelen of om ervoor te zorgen dat de beveiliging in verhouding tot de dreiging was", schrijven de onderzoekers. Het rapport stelt ook dat het onderzoek naar de moord "richting miste, niet effectief was en leed aan een gebrek aan toewijding om alle daders te achterhalen en voor de rechter te brengen".
Bhutto was van 1988 tot 1990 en van 1993 tot 1996 premier van Pakistan. Ze was de eerste vrouwelijke minister-president van een moslimland. Bhutto's weduwnaar is de huidige president van Pakistan, Asif Ali Zardari.