Ademloos

'Drowning in my nostalgia'
- David Sylvian

-

De traan loopt vanuit mijn ooghoek mijn baardharen in. Maar goed dat het nog niet vriest. Ik heb al wel mijn sjaal stevig om mijn nek geslagen en mijn jas hoog gesloten. Vorige week heb ik mijn winterjas van zolder gehaald en die draag ik sindsdien. De handschoenen liggen nog in de lade thuis. Overdag is het best aangenaam en dat fietstochtje 's morgens vroeg kan ik nog wel aan zonder handschoenen. Ik heb windje mee en toch tranen mijn ogen.
Het is stil op straat. Aan mijn rechterhand, ver weg in het oosten, begint het langzaam te schemeren. Het licht van mijn fiets brandt. Mijn voorlamp heb ik altijd aan. Die werkt automatisch, zonder dynamo. Er zit iets in het wiel, geloof ik. Ik ben niet technisch. Het achterlicht werkt met een batterijtje, dus dat heb ik daarnet bij het weggaan met de hand aangedaan. Niet vergeten het ook weer uit te doen als ik straks op de nieuwe werkplek ben.

Echt, het is opvallend rustig op de weg. De kinderen hebben schoolvakantie. Met mijn mouw veeg ik de nattigheid uit mijn baard.
Eigenlijk zou ik eens een keer een andere weg moeten nemen. Altijd maar weer diezelfde route naar die nieuwe werkplek, dat gaat toch op een moment vervelen. Normaal ben ik zeer van de structuur, de gewoontes, de vaste patronen en de rituelen. Die zijn prettig en veilig, maar soms krijg ik de behoefte ze te doorbreken om sleur en doodse saaiheid tegen te gaan. Om nieuwe dingen te ervaren. Ik doe het niet. Vandaag niet. Vandaag nog even gewoon de oude vertrouwde route. Morgen misschien.
Het bladerdak van de bomen in het park is geel. Anderhalve week geleden fietste ik hier op een maandagmiddag ook langs. In mijn jaszak had ik mijn camera. Eens kijken of ik mooie herfstfoto's kon maken van het donkere vijverwater met de bomen erlangs die vol zaten met gele blaadjes. Niet dus. De blaadjes waren nog volop groen. Nu zijn de bomen geel en heb ik mijn fototoestel niet bij me.

Ik hoest. Het slijm komt niet los. Al een dag of wat ben ik zwaar verkouden. Niet dat ik me er heel ziek door voel, maar doodmoe word ik er wel van. Zolang ik lekker bezig ben, gaat het prima. Dus ga ik gewoon naar de nieuwe werkplek. 's Avonds thuis, dan zak ik in.
Van de week zat ik snotterig op mijn andere nieuwe werkplek en keek een collega mij plots aan. 'Wat heb jij nou?' vroeg hij. Ik veegde langs mijn neus. Hele hand rood. Snel liep ik over de gang naar het toilet. Grote bloedvlekken zaten in mijn smetteloze overhemd, dat toen natuurlijk niet meer smetteloos was.
Een konijn op het wegdek. En nog een. De witte kontjes vluchten hopsend de struiken in.

Op het rode fietspad is net geveegd, lijkt het wel. Er ligt geen enkel blaadje. Je zou zeggen dat het windje er wel wat bladeren vanuit de struiken in de berm overheen heeft geblazen, maar het is niet zo.  Het asfalt is droog.
Ik hoop dat het niet gaat regenen, want ik heb geen paraplu bij mij. Die is laatst gestolen uit mijn fietstas. Zo'n kleine inklapparaplu was het en ik heb hem altijd in mijn fietstas zitten. Vorige week moest ik voor het werk aan het eind van de dag met de trein naar een andere plaats. Ik parkeerde mijn fiets in de buitenstalling van het station. Halverwege de avond kwam ik er weer terug. Iemand had in mijn fietstassen gesnuffeld. Gelukkig zat er niets van waarde in. Dat zit er nooit in. Behalve die plu. Op zich een goedkoop dingetje, maar als het regent is-ie onbetaalbaar. Je zal maar zonder zitten. Ik zal van het weekend eens naar het centrum van de stad fietsen en een nieuwe paraplu gaan kopen.
Vanmorgen hangt er geen mist boven de grasvelden in het park. Plots schiet me een melodie door mijn hoofd. En een tekst.

Echtheid. Dingen kunnen gebeuren en mogen gebeuren. Ik moet het toelaten.
Ik wil niet leven in het verleden. Hoe zeer ik me ook wil laten leiden door het hier en nu; toch gaan mijn gedachten vaak terug naar dingen die geweest zijn. Er zijn nu eenmaal gebeurtenissen die ik nooit, maar dan ook helemaal nooit, tot in het einde der einde, tot in de eeuwigheid amen, mag vergeten. Gebeurtenissen, situaties, omgevingen en vooral personen. Koesteren, die hap. Zonder pardon. Neem nu … Ach nee, toch maar niet. Het is te veel om op te noemen. Een brij van jeugdherinneringen, verloren liefdes, geheime zolderkamers, rampzalig geluk, een veilig thuis, vergane glorie, bijzondere mensen, koffers vol spijt, een dode moeder, de ziekte van De Vrouw Der Vrouwen. Alles wat me overkwam en waar ik geen sturing aan wist te geven, waarom zou ik daar nu…? Het gaat ook niet om iets specifieks, maar om het totaal. Het totaal is verstikkend en toch kan ik niet zonder. Verdrinken. Vacuüm.
Volgens mij ontstaan de meeste dingen zonder plan. Zonder plan kon wel eens de randvoorwaarde zijn voor ontstaan.

Ik schrik op uit mijn gedachten. Stik, waar ben ik? Ik ken het hier niet. Natuurlijk ken ik het hier. Het is Apeldoorn en zo groot is mijn woonplaats niet. Ik woon er al zevenenveertig jaar en ik ken alle hoekjes en gaatjes. Bovendien fiets ik hier vier keer per week heen en weer. Hoe rijd ik nu het snelst verder naar de nieuwe werkplek? Wacht. Ik verlaat het park en sla af.
Het duurt niet lang of ik heb mijn verdere route bepaald. Als ik hier oversteek, dan kom ik straks langs het winkelcentrum dat bij de nieuwe werkplek in de buurt ligt. Vanaf daar is het nog maar een klein eindje naar de nieuwe werkplek.
Ik rijd langs flats. In enkele woningen brandt licht. Ik probeer er een patroon in te ontdekken, maar dat is er niet. In het ene huis zijn wel mensen wakker en aanwezig, in het andere niet. Het is niet anders.

Maar daar! Wat doemt daar voor mij op? Het is het winkelcentrum. Ik moet er niet eens zijn. Vandaag is er geen markt op de parkeerplaats en hoef ik geen kaas te kopen. Bij de containers hangt een opvallende poster. Ik zie een mooie vrouw van rond de vijfendertig op de foto. Ze heeft lang donkerblond haar en prachtige bruine ogen. Ze kijkt in de camera en lacht. Ik vraag me af waarom. Ze heeft iets in haar hand, maar ik zie zo gauw niet wat het is. Het kan me eigenlijk niet schelen ook. 'Ik vraag aandacht voor borstkanker,' staat er naast haar hoofd. De vrouw ziet eruit alsof ze zelf al haar tieten nog heeft. Ik ben haar voorbij voor ik het weet. Nog een klein stukje.

Ik kijk naar het oosten. Ik weet dat het 't oosten is, omdat de zon er opkomt. Delen van de lucht zijn rood gekleurd. Zeer mooi. Hoe zat het ook weer met dat gezegde? Was het 'Morgenrood: mooi weer aan boot'? Of ging dat juist over avondrood en is het: 'Morgenrood: water in de sloot'? Ik weet het niet meer. De vraag is ook of het belangrijk is en of ik er iets aan kan veranderen. Als het gaat regenen, dan gaat het regenen en als het droog blijft, dan merk ik het vanzelf. Dan is het niet erg dat ik nog geen nieuwe paraplu in de fietstas heb.
Voor de zoveelste keer veeg ik met mijn mouw langs mijn wangen. Het zilte vocht heeft in de loop van de dagen lichte plekken veroorzaakt op de donkere stof van mijn jas.

Ik wil omdraaien en teruggaan, maar doe het niet. Rustig rijd ik het terrein van mijn werk op.
Terwijl ik mijn fiets in de stalling zet, haal ik diep adem. Gelijk kriebelt het achter in mijn keel. De hoestbui houdt niet op. Ik kom lucht te kort.

-

Apeldoorn, oktober 2012

-

Ik vraag aandacht voor borstkanker