20. (Slot) Land in zicht?!
"Er zijn nu ruim twee maanden verstreken..", schreef de Hollandse piraat Hein Pietersz in zijn logboek, "..Ruim twee maanden nadat ik met mijn schip d'Enter ende Lete op de achtste april van het jaar 1621 de haven van Amsterdam heb verlaten. Op koers naar de schat met de zeven schatkaarten, gelegen op Nieu Flevolandt!" pende de kaper-kapitein vervolgens driftig neer, terwijl hij mompelde "En de schat met de twee grote schatten", zwijmelend denkend aan Linda Pinda, die in Batavia op hem zou wachten.
"Ik zal wachten tot ik een ons weeg!" had ze beloofd. "Mag het een onsje meer zijn?!" dacht Hein geschrokken, waarop hij besloot haastige spoed te maken met zijn reis, want Hein hield niet van de Magere, en al helemaal niet van het Bataviaanse schoonheidsideaal onder de deernes anno late lente, 1621.
De lange zeereis naar Nieu-Flevolandt had aanvankelijk niet erg meegezeten. De eerste avond lagen ze al voor Pampus (zie deel 9), en de dagen erna hadden ze te kampen met de beruchte windstilte 'Catharina'.
"Haastige vloed, geeft zelden spoed", had Hein wijs in zijn logboek genoteerd. De vele rum had hem blijkbaar gunstig gestemd.
Maar er dreigde door de verveling aan boord van d'Enter ende Lete al snel gevaar. Zo zou Hein, wat blijkt uit bewaard gebleven delen uit zijn logboek, in de derde kolom van pagina zeven onder 'Aanmerkenswaardige Zaken, Ontdekkingen ende Voorvallen', schrijven: "Vrees voor muijtereij, onder leijdinghe van J.A. Endenee!"
Hein Pietersz had die Endenee, een voormalige dominee uit Leiden, sinds zijn ontmoeting nog geen week eerder, altijd al een vreemd sujet gevonden. J.A. Endenee was de voormalige kapitein van een verloren gegaan piratenschip 'den Verloren Veronica', heerser op de Middengolf, en de baas van al het andere rapalje aan boord van dat schip geweest. Nu stond hij niet meer aan het roer, en Hein Pietersz had daarom van meet af aan stilletjes getwijfeld aan Endenees loyaliteit, en verdacht hem er dan ook van om het op muiterij te willen willen aansturen.
"Want als ik iemand in voltooid verleden tijd 'verdenk'", redeneerde Hein Pietersz, dan maakt hem dat 'verdacht'! En waar rook is, is vuur, en vuur is ten strengste verboden op dit schip! Alhoewel? Een stiekem rokertje in de brood-kruit- en kaaskamer wordt oogluikend toegelaten, op voorwaarde dat men geen as morst op de kaas!"
Hein was naar het dek gespoed om af te rekenen met Endenee, die hij naast muiterij ook nog van verdacht van valsheid van geschrifte, valspelerij met het dobbelen, valsheid van zingen, valsheid van viool spelen, en vaak keek J.A. Endenee dan ook nog eens vals uit zijn ogen! "Weet je wat?", had Hein gedacht, "Ik verdenk hem er bovendien van meer te weten van de schat op Nieu-Flevolandt. Hij draagt een groot geheim met zich mee!"
Eenmaal op het dek was Hein Pietersz op J.A. Endenee afgestapt. Deze stond op dat moment in de mast te kerven, omdat zijn eigen kerfstok al te vol was van de vele zonden. Hein had Endenee aangesproken, en daarop had de dominee zich omgedraaid. Met de dolk nog in zijn handen!
En dit had Hein Pietersz opgevat als dreigement. Even later las hij dan ook plechtig een vervalste artikelbrief van de Staten-Generaal voor aan de verbijsterde Endenee. Het vonnis luidde:
"Wie een mes treckt met toorn, om yemand leet te doen ofte questsen, zal met een mes door syn handt aende mast genagelt worden ende aldaer soo lange staen tot dat hy tzelve doortreckt."
"Maar, maar..", had de dominee perplex gereageerd. Hij bevond zich in een lastige positie, want hij had die artikelbrief ZELF vervalst, en deze eerder die reis over moeten dragen aan Hein Pietersz. Hij was slachtoffer van zijn eigen valse stempel! Endenee kon zichzelf wel voor de kop slaan, maar Hein Pietersz had wat anders in gedachte. "..Maar, maar.."
"Een steek voor elke 'maar'", had Hein gemompeld, en even later slaakte Endenee een rauwe kreet die tot ver over de Zuiderzee gehoord moet zijn geweest, tot in de havens van Hoorn, Enkhuizen en Amsterdam aan toe. J.A. Endenee, vermeend muiter, stond nu met beide handen vast aan de mast gekerfd.
Endenee zou moeten bekennen, en ondertussen kon Hein eventjes gaan dutten.
Terwijl Hein Pietersz een tukje deed in de kapiteinshut, besloot de bemanning uit verveling om tikkertje te gaan spelen. "Tikkie, jij bent hem!", had scheepsuitkijk 50-Floryn vlug geroepen waarna hij Endenee had aangetikt.
Blijkbaar had Endenee geen zin om het spelletje mee te spelen.
"Je bent toch niet van suijkergoed uit de kandij shop, old wijf?" snauwde 50-Floryn tegen Endenee, die klaagde over de pijn aan zijn handen, die beide vakkundig aan de mast waren gekerfd. Daarop was de bemanning maar verstoppertje gaan doen, wederom was Endenee hem. Iedereen was zich gaan verstoppen, en terwijl Endenee tot 49 moest tellen, verstopte 50-Floryn zich in de kooi van Endenee. Tot hij in Endenees plunjekist een geheimzinnig, dik boek had gevonden. Hij was er mee naar kapitein Hein Pietersz gegaan, die stomdronken in zijn hut verbleef. Toen Hein door het boek bladerde, voelde hij zijn bloed koud worden. Voorin, in dit Boek der Ongedoopten, waar Heins geboorteakte uit was gescheurd, stond in sierlijke letters de naam van iemand die boven aan de mast vastgekluisterd was: J.A. Endenee! Waarom was die bladzijde eruit gescheurd?
Net op het moment dat Hein deze noodlotigge ontdekking deed, sloeg er iemand over boord. Dit bleek Sybrant de Bock te zijn, EEN van Heins beste stuurlui, die niet meer aan wal stond, maar op de bodem van de Zuiderzee lag.
De mysteries aan boord van d'Enter ende Lete stapelden zich tot ongenoegen van Hein dus alleen maar op. Daarom besloot hij om al het voorgaande gebeuren even tot zich te laten bezinken, en dat bezinken zou hij bespoedigen door overmatig drankgebruik.
Hein liet Endenee vrij, maar hield hem (net als de raaf op zijn rechterschouder) nog steeds goed in de gaten, en een oogje in het zeil..
Er werd een bonte avond georganiseerd om de verveling aan boord wat te verdrijven, en de volgende dag trok de wind eindelijk aan, zo had scheepsuitkijk 50-Floryn hem verblijd.
De volgende maanden op zee gebeurde er vrij weinig. Goed, er werd haring gestolen in de haven van Hoorn, maar verder gebeurde er weinig noemenswaardigs. Hein had tijd zat om langzaam het raadsel rondom het van boord slaan van Sybrant de Bock te ontrafelen.
Op een late ochtend, half juni 1621 was het zover. Zojuist was een van Heins varensgezellen langsgeweest. Harmen van Diemen. Hij wist alles van het incident dat De Bock het leven had gekost. Sybrant de Bock had die bewuste dag, tijdens het verstoppertje spelen, een geheimzinnige groene fles zien drijven in de spiegelgladde Zuiderzee.
Flessepost!
Toen Endenee, die net aan de grote mast vastgenageld was, dat hoorde, was hij als een wildeman gaan spartelen aan de mast. "Wat voor fles? Een groene Bacardi Breezer-fles toevallig? Pak die fles! Pak die fles! Haal hem uit het water!"
De Bock was in het water gesprongen, maar hij kon niet zwemmen. Met de fles vastgeklemd in zijn handen was De Bock jammerlijk gezonken naar de Zuiderzee. Van Diemen had hem willen redden, maar het water bleek nogal koud. Hij had aan Endenee gevraagd wat er nu zo belangrijk was aan die fles. En toen vertelde Endenee het verhaal dat in die bewuste fles de ontbrekende bladzijde uit het Boek der Ongedoopten zat, waarop ook het geheim geschreven stond hoe de schat op Nieu-Flevolandt opgespoord kon worden. Harmen van Diemen had dit onthullende gesprek met Endenee lang voor zich gehouden, maar nu, maanden later, verteld aan zijn kapitein Hein Pietersz.
Hein staarde voor zich uit. Hij was woedend. Vooral woedend omdat de flessepost hem ontglipt was! Daar stond het ultieme geheim op! En die fles zou inmiddels weer boven zijn komen drijven, alleen was dat ruim twee maanden varen terug!
Hein vroeg zich af of er onderhand al eens land in zicht was. Ze moesten nu toch al in de buurt van de Canarische Eilanden zijn?
"Land in zicht!" hoorde hij plotseling schreeuwen. Dat was toevallig!
Het was scheepsuitkijk 50-Floryn, ontdekker van de P.I.M.P.-eilanden, Bling-Bling-Island en Kaap da Good ol' Hood. Hij schreeuwde nogmaals vanuit het kraaienest: "Yo! Land in zicht aan de oostzijde! Land in zicht aan de oostzijde!"
Hein stormde het dek op, en greep zijn kijker. Hij tuurde ermee naar de horizon.
Hein schrok! "Zie ik daar nu de scheve toren van Pixel?" Hein keek nog eens goed.
"Waar zijn we, boss?" vroeg 50-Floryn vrolijk vanuit het kraaienest. "Yo-ho, is dat het eiland? Is dat Nieu-Flevocountry?"
Hein tuurde nog eens goed. Hij kon het niet geloven. Hij had vroeger in het Rasphuis weliswaar altijd onvoldoendes gehaald voor vaarroutekunde, nu wist hij het toch zeker. Bedroefd keek Hein, met de grimmige zwarte raaf op zijn rechterschouder, voor zich uit.
"Na ruim twee maanden varen, twee maanden na ons vertrek uit Amsterdam, zijn we nu pas bij..
..Texel!"
-einde-
(Voor de boeg in hoofdstuk 2:
de reis naar Nieu-Flevolandt; waarin onze schavuijtige voorvaderen onder leiding van Hein Hoerenzoon Pietersz de botervloot zullen veroveren, St. Nicolaas gaan kielhalen, Amerika her-ontdekken, Linda Pinda ontmoeten en 't KoFSCHiP met de FoKSCHaPen zullen enteren? )