Christelijke school wees moslima onterecht af
De CGB heeft nu geoordeeld dat de school verboden onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt door voor de functie van roostermaker een christelijke identiteitseis te stellen. De Commissie oordeelt dat de noodzakelijkheid voor het hanteren van de onderscheidmakende functie-eis niet is gebleken. De school kan dan ook geen beroep doen op een wettelijke uitzondering van de Algemene wet gelijke behandeling.
Uit het volledige oordeel blijkt dat de afgewezen moslima als verweer onder meer aanvoerde dat er op de school al enige tijd een Marokkaanse moslim conciërge werkte. Verder was de vorige roostermaker ook niet gelovig en zij was dat ook niet bij haar indiensttreding. Ook kent ze op de afdeling administratie meerdere mensen die niet-gelovig zijn. Ze benadrukte voorts dat zij bij haar indiensttreding als stagiaire niet is gevraagd naar haar geloofsovertuiging.
Een uitspraak van de Commissie is overigens niet bindend, alleen een uitspraak van een rechter is dat. Wel wordt een uitspraak van de CGB als zwaarwegend advies gezien.