O verval

Net als bijna iedereen heb ik een gironummer, bestaande uit zeven cijfers. Waar bij anderen geld óp hun rekeningnummer wordt gestort, daar flikkert bij mij het geld er dwars doorheen. Het geld sijpelt weg langs de minieme spaties. Zo zal bij mij nooit het bad vollopen. Ik voel me al een hele Dagobert als ik heel effe kan pootjebaden. Van die rekening dus ging ik kijken of ik nog iets uit de bijna opgedroogde afvoer kon halen. 

Daartoe vervoeg ik me doorgaans tot de pinautomaat aan het Goudenregenplein. Goeie naam voor een Haags plein. Door mij aan zoekende en fronsende Engelstalige toeristen steevast aangeduid als Golden Shower Place, waarbij het één keer voorkwam dat zo’n rugzakmeisje alvast verwachtingsvol haar bloesje begon los te knopen.

Bij de automaat neem ik plaats achter een behoorlijk verouderde dame die vergeefse pogingen in het werk stelt iets van haar aan de bank toevertrouwde AOW terug te krijgen. Na weer eens letterlijk te hebben misgekleund op de tiptoetsen, wat niet bevreemdt met zoveel schrijnend gebrek aan oog-handcoördinatie, draait ze zich bevend om. Ze heeft een papiertje in haar tanige linkerhand. Waarop, naar blijkt, haar pincode staat. Of ik die voor haar wil intoetsen, want ze is al een dag of drie bezig, zegt ze. Net als ik wil zeggen dat ze nu toch wel overdrijft, legt ze uit dat ze hier twee dagen geleden en gisteren ook al stond. En dat ze het na drie vergeefse pogingen op dezelfde dag niet meer hoeft te proberen. Uiteraard help ik haar. Met haar beschermde stadsgezicht drukt zij mij een zoen op m’n wang, waarbij haar lippen langer dan ik dat bij zoenen gewend ben nog even aan mijn huid blijven kleven. 

Dan ben ik aan de beurt. Altijd spannend. De meeste vragen beantwoord ik met nee. Nee, ik wil geen saldo opvragen. En nee, ik wil geen bon. Geld wil ik en voor de rest geen geouwehoer, mompel ik tegen de tergend langzaam werkende machine. In tijden van paranoia verdenk ik mijn bank ervan, dat ze de snelheid van de machines zodanig heeft afgesteld dat nog tijdens de procedure van geldopname rente van mijn geld wordt getrokken.

Als ik tot mijn verbazing zonder al te veel problemen heb gepind, draai ik me om met het voornemen om het geld twee straten verderop weer aan veel te dure boodschappen te besteden. Ik kijk meteen rechtstreeks in het brutale gelaat van een jongen met een leeftijd overeenkomstig zijn IQ: zeventien dus. Er staan twee klonen links en rechts van hem. “Z-zo, draai je maar weer om. K-ken je nog effe doorgaan met pinnen.” Ik reageer lacherig door te zeggen dat ik misschien een andere keer m’n rug naar zulke aantrekkelijke vroegrijpe homo’s wil toekeren, maar dat ik nu toch echt voor mijn kinderen moet koken.

Als ik echter weg wil lopen, versperren ze me de weg. Het is kwart over zes in de vooravond, de zon schijnt uitbundig, er is leven op straat en hier vindt iets plaats dat althans minimaal de schijn heeft van een heuse overval. “P-pinnen, anders s-slaan we je de tering”, aldus de woordvoerder van het ineens niet meer zo aantrekkelijke gezelschap. Alledrie treffen ze hun voorbereidingen op een komende fysieke confrontatie. Kloon één zet de voeten uit elkaar en komt iets naar voren met het hoofd, meneer de woordvoerder slaat bij wijze van warming-up met z’n linkervuist in z’n rechterhand en kloon twee zet een borst op. 

Nu ben ik een redelijk mens. Er mag tegen me aan worden geduwd in menigtes. Ze mogen me afzeiken, omdat ik weet dat ik mezelf nogal eens te serieus neem. Er mag tegen me gescholden worden, waarbij ik overigens wél de gelegenheid benut om me dan óók eens creatief te uiten. Schelden heeft weliswaar een weinig positieve bijklank, maar ik zie het als de eerste ruwe aanzet tot nieuwe nog verder te stileren taal. Hagenezen zijn wat dat betreft trendsetters en avantgardisten en ik blijf graag mijn afkomst trouw. Maar ik heb iets met lichamelijke autonomie. Als die wordt bedreigd ben ik de verhoudingen kwijt. Zonder vooraankondiging krijgt het woordvoerdertje een ongenadige klap op zijn smoel. Achteraf heb ik pas in de gaten dat ik mijn autosleutel in mijn vuist geklemd had, want er staat ‘Ford’ in bloedletters op zijn acne-muil te lezen. Kloon één stond er zo mooi voor dat ie eigenlijk wel kon verwachten een wreeftrap op zijn kloten te krijgen en kloon twee heb ik niet kunnen raken. Gillend weggehold. Na een korte taxatie van de gevolgen stap ik over de over de grond kronkelende kloon één, geef voor de zekerheid meneer de woordvoerder nog een gooi en loop in gehaaste tred naar huis. Niks geen koken, pappa trakteert op pizza vanavond. Aldus een onbedoelde bijdrage in de campagne die mijn populariteit bij mijn kinderen vergroot. Sinds ik gescheiden ben, luidt de kritiek namelijk dat ik mijn troonopvolgers te veel verwen met dit soort makkelijke manoeuvres.

Een paar uur later overdenk ik wat me is overkomen. Verbaas me over zoveel lef bij die jongetjes. Te oordelen naar hun nerveus opgefokte houding, zou het me niet verbazen als ze ‘onder invloed’ waren geweest. Maak me nog even zorgen om die ene jongen wiens kloten nu toch wel ter hoogte van zijn keel moeten zitten, maar troost me met de gedachte misschien wel aan de wieg te hebben gestaan van de nieuwe Gerard Joling. 

Lichtreactionair bedenk ik me dat dit ‘vroeger’ niet voorkwam. Maar ‘vroeger’ vonden er op de openbare weg ook geen geldelijke transacties plaats. Een ieder die het heeft over verval van normen en waarden heeft gelijk. Het is namelijk wetmatig dat elke volgende generatie z’n reet afveegt met de gevestigde waarden. Zo wordt het publieke debat levendig gehouden. Niet dat zeventienjarige klonen in skatebroeken die struikrovertje spelen zoiets beogen als een debat levendig houden. In hun gedegenereerde ééndimensionaliteit zijn zij alleen maar uit op primaire behoeftebevrediging en volgen daarbij de kortst mogelijke lijn: die van de impuls. Daarom zullen ze mijn reactie ook wel begrijpen en hoef ik niet met het woordvoerdertje met zijn tot grind geslagen gebit te oefenen op de woorden ‘behoefte-uitstel en frustratietolerantie’.

© Karel Kanits