Alles bij het oude
'Untouchable'
- Daniel Cavanagh
-
Het is fris buiten. Ik heb mijn colbertjasje open. Als ik straks lekker op weg ben, krijg ik het vanzelf warm. Ik haal mijn fiets uit de schuur en stop wat plastic afval in mijn fietstas. Dan maak ik vaart en ga ik op weg. Ik rijd door een woonerfje en kom op de doorgaande weg.
'Let op,' grinnik ik. 'Hier komt weer zo'n prozaïsche roadmovie uit Apeldoorn.'
Wat een volk op straat. De afgelopen weken was het duidelijk vakantie. Nu zijn de scholen weer begonnen. Tenminste, daar ziet het naar uit. Van overal duiken fietsen en auto's op. Voortdurend moet ik alert zijn; een ongeluk is zo gebeurd. Hoe was dat stukje van Freek de Jonge ook weer? 'Daar komen de ouders de kinderen met de autootjes naar school brengen, want het is voor de kinderen veel te druk om in het verkeer naar school te lopen. En waarom is het veel te druk? Omdat de ouders de kinderen met de autootjes naar school brengen.' Vanochtend is het waar.
Bij de supermarkt staan fietsen geparkeerd. De winkel zelf is nog dicht, dus dit zijn de fietsen van de vakkenvullers en de kassameisjes. Ik kom al tijden niet meer in deze buurtsuper. Het assortiment is me er te klein, de bedrijfsleider te knorrig, de schappen te leeg en de blik in de ogen van de dames achter de kassa ook.
Ik moet uitwijken voor de grote vrachtwagen waaruit een man met grote handschoenen pallets met kratten frisdrank en dozen laadt. Tieners halen mij in. Ze praten luid met elkaar en hebben rugzakken om. Een nieuwe lesdag is begonnen.
Ik sla af en rijd tussen huizen door. Al jaren is dit mijn sluiproute. Die blonde mevrouw met de bril heeft dezelfde sluiproute. Kijk maar, daar komt ze aangereden vanaf de andere kant. Achter haar aan fietst een jongeman. Hij draagt enkel een T-shirt en een korte broek en slippers. Dat lijkt me nog wel erg koud vanmorgen. Later op de dag gaat het warmer worden, dat wel.
Ik kom bij een drukke weg en steek die over. De tocht gaat verder.
Plots komt er een meid van in de twintig op een sportfiets voor mij rijden. Ze draagt een zwarte wielrenbroek en een strak groen truitje. Haar blonde haren heeft ze in een staart. Achter haar oren zie ik twee grijsgekleurde dingetjes. Het zijn niet de pootjes van een bril; het zijn gehoorapparaatjes. Ik werk al meer dan twintig jaar in de gehandicaptensector en heb nogal kijk op dat soort dingen. Het meisje is doof of slechthorend en heeft op zadelhoogte mooie rondingen van achter. Ze rijdt flink door; ik kan haar nauwelijks bijhouden zonder dat het opvalt. Even zo plots als ze is verschenen, is ze ook weer afgeslagen en verdwenen.
Hier heb je het weilandje dat gelegen is tussen twee tunneltjes onder het spoor door. Mijn blik dwaalt over het groene veld.
Ik denk na over het leven. Mijn leven is mooi. Ik houd van Vrouwlief en De Zoon, ik heb veel goede mensen om mij heen, ik heb plezier in het schrijven, ik hoor mooie muziekjes, ik leer van wat ik meemaak, ik mag zo zijn van mijzelf. Ik geniet van de vele kleine dingen. Hoe anders is het bij sommige mensen in mijn omgeving. Zij zijn niet tevreden met wat het leven hun gebracht heeft, zeggen ze. 'Waarom moet mij dit overkomen? Waarom zit [dit] en [dat] er voor mij niet in?' hoor ik. Ik hoor zo veel boosheid. '[Dit] en [dat] is mij allemaal aangedaan.' Het verbaast me dat het ze niet lukt om grip op hun leven te hebben. Ik zie de zon en het gras en de schapen en ik tel mijn zegeningen.
Misschien moet ik erover schrijven in mijn nieuwe boek We blijven poepen. Misschien ook niet. Ik glimlach. Altijd ben ik bezig met schrijven en met mijn toekomstige stukjes en boeken. Het houdt nooit op.
De felle ochtendzon steekt in mijn ogen. Ze maakt dat er tranen over mijn wangen lopen. Ik vind het niet erg.
Daar is de Indische meneer met de bril. Even bekruipt me het gevoel dat ik hem heb gemist.
Bij de bushalte staat het jongetje met het rugzakje. Straks komt de schoolbus hem ophalen voor het speciaal onderwijs. Nu schreeuwt hij naar de voorbijgangers en gooit hij steentjes op het asfalt.
Ik moet stoppen voor het verkeerslicht. Dat geeft niets; de dag is nog lang. Er staan mensen om mij heen. Waarom kijken ze naar mij? O wacht, ik zing bijna hardop. Wat zing ik eigenlijk? Volgens mij een melodie van het laatste album van Anathema. Weather Systems heet dat album en ik vind het een heel mooi album. De dame die naast me staat te wachten vind ik ook heel mooi. Ik heb hier al vaker naast haar staan te wachten, geloof ik. Ze kijkt naar mij en lacht me toe. Ik veeg de tranen van mijn wangen en lach terug. Het moment duurt te kort.
Het verkeerslicht is groen. We mogen rijden. Ik doe het. De mooie dame rijdt voor mij uit. Ik hoop dat ze dat nog een tijdje doet. Dat doet ze niet. Bij de eerste kruising slaat ze af. Jammer.
Ik rijd rechtdoor. Even kijken of ik Anna hier zie lopen met haar hond. Nee, vanmorgen niet. Anna woont hier ergens en ik heb haar een of twee keer gezien op dit tijdstip. Zou ze nog op vakantie zijn?
Als ik de huizen aan de rechterkant ben gepasseerd, komt het grote park in zicht. Daar rijd ik altijd doorheen. Het park is mooi, zeker nu alle bomen en struiken zo vol groene bladeren zitten, de vijvers vol met vogels en de ochtendlucht zo fris is. Na honderd meter wordt het park onderbroken en moet ik een straat oversteken. Er komt geen auto aan; ik hoef niet af te remmen. Aan de andere kant van de weg gaat het park verder. In het begin ligt de hondenuitlaatplaats. Een stuk of wat mensen lopen hier met hun trouwe viervoeter naast zich. 'Uitkijken, Rakker!' hoor ik. 'Voorzichtig voor die fietser, hoor.' De hond schrikt van het geschreeuw van het baasje en springt het fietspad op. Ik moet remmen. 'Foei, Rakker! Wat zei ik nou? Luister nou eens!' Snel laat ik de hondenmensen achter mij.
Nu kom ik in een stil stukje. Over een week is het hier een drukte van belang. Dan vindt in dit park een heus popfestival plaats. Tientallen Nederlandse bands uit de jaren zeventig komen optreden op maar liefst drie podia. Veel vrienden en bekenden gaan erheen; we hebben al afspraken met een boel leuke mensen. Wat een feest zal het worden. Ik ben benieuwd of het een goed verhaal zal opleveren en of het de dag erna – als ik weer door het park wil fietsen – allemaal opgeruimd is.
Daar komt de mevrouw die ooit een keer 'Goedemorgen' tegen mij zei me tegemoet gefietst. Ditmaal zegt ze niets. Ik nu ook weer niet. In de verte zie ik een wit karretje van de plantsoenendienst. De mannen zijn al vroeg in de weer met het opruimen van de troep die wij parkbezoekers van ons af gooien. Een man in een geel hesje loopt met een vuilniszak en een grijparm langs de struiken.
Een groepje scholieren komt op het paadje van rechts. Hun school staat aan de rand van het park en zal wel om acht uur beginnen. Ik maak vaart, zodat ik net voor ze kan passeren. Het lukt. Ondertussen staat de versnelling van mijn fiets op maximaal (7).
Na een bocht naar links kom ik langs het noodgebouwtje van de gemeente. Hier beginnen een boel gemeentewerkers hun dag en er houden er een paar kantoor. Meestal zit er een man achter zijn computer en zie ik er veel collega's in de grote ruimte ernaast koffie drinken. Nu is het er nog leeg. Ben ik zo vroeg of hebben ze allemaal nog vakantie? Ik rijd het park uit.
Nog even een stukje langs een grote weg en dan moet ik een andere wijk in. Hier is een winkelcentrum. Ik stop bij de oranje container. Uit mijn fietstas haal ik de zak met plastic afval en die duw ik in de container. Aan de andere kant van de weg is een zorgcentrum voor ouderen. Bij de ingang hangt een klok. Het is bijna acht uur, zie ik. Ik maak weer vaart en fiets verder.
Twee meisjes van een jaar of twaalf of dertien komen voorbij. Ze zien er opgedoft en opgemaakt uit. Indruk maken in de eerste schoolweek van de brugklas. Nog een leven voor zich. Ik benijd ze niet. Dat hoeft ook niet. Ik ben ook blij van niet.
Dan kom ik op het terrein van de organisatie waarvoor ik werk. Ik zet mijn fiets in de fietsenstalling en loop naar een van de gebouwen. Ik steek de sleutel in de deur van mijn kantoor. Ziehier, hier is mijn nieuwe werkplek. Gelukkig is hier alles, net als alles, bij het oude.
-
Apeldoorn, augustus 2012