Er zit iemand in
Met zijn grote klauwen omhoog en balancerend op zijn twee achterpoten komt de oude, enorme bruine beer op mij af. Ik schrik, deins achteruit, krimp in elkaar, wil me verstoppen, maar weet niet waar.
'Doe niet zo gek. Kínderachtig,' zegt mama. 'Hij is niet echt. Er zit iemand in.'
Ik vind pretparken nooit leuk. Snap niet zo goed wat er pret aan is. Je staat uren in een rij voor een attractie en komt er kotsend weer uit. Of je zit net tegenover iemand die niet lekker wordt. Lollig.
Feesten ben ik ook niet goed in. Op een verjaardag weet ik nooit wat je nou precies viert. U zult zeggen: dat je een bepaalde leeftijd hebt bereikt. Nou, daar hoef je geen enkele moeite voor te doen, hoor. Dat gaat helemaal vanzelf. Tenzij je moedwillig van een flat af springt, een mud rattengif nuttigt of op de treinrails gaat liggen. Doe je zoiets niet, dan gaat ouder worden vanzelf, neemt u het van mij aan.
Toen ik heel jong was, zeg een jaar of vijf, ten tijde van de pretparkanekdote waarmee ik dit verhaal begon, keek ik heel erg op tegen mensen die achttien waren en ik kon mij niet voorstellen hoe ik zou zijn als ik zelf achttien was. Ik was dan ook bang, dat ik die leeftijd nooit zou halen. Je zou verwachten dat die angst voorbij zou zijn op het moment dat ik eenmaal daadwerkelijk achttien was geworden. Helaas, toen keek ik weer op tegen mensen die dertig jaar waren en kon ik mij niet voorstellen hoe ik zou zijn als ik zo oud was. En dus was ik bang dat ik nooit dertig zou worden. Toen mijn veertigste verjaardag in zicht kwam, werd de angst nog veel erger. Vijftig was dan vreemd genoeg weer een opluchting en nu dan zestig. Hoe zal ik zijn als ik met pensioen ga? Hoe zal ik zijn over tien jaar, als ik zeventig word? En dan? Daarna? Tachtig? Zo veel angst. Vier ik vandaag dat ik het tot nu toe heb overleefd?
Kínderachtig.
'Hij is niet echt. Er zit iemand in.'
Die woorden heb ik vijfenvijftig jaar geleden in mijn oren geknoopt, in mijn hart gesloten en mij volledig eigen gemaakt. Tot op de dag van vandaag galmen ze door het binnenste van mijn bestaan. Want ik wist wie het zei.
Al vroeg in mijn jeugd ben ik het vertrouwen in volwassenen kwijtgeraakt. Zo wilde ik niet worden. Dan begrijpt u nu waarom ik altijd dat jochie van toen ben gebleven. Het verlies van vertrouwen in volwassenen begon met Sinterklaas. Die is niet echt. Er zit iemand in. Volwassenen liegen dat 't niet zo is. Daarna kwam Haantje Pik (bedankt, opa), de tandenfee en Onze Lieve Heer. Die eeuwig brandende kaars in de katholieke St. Victorkerk aan de Jachtlaan hier, dat vond ik als jochie zo'n mooi symbool en ik geloofde er heilig in. Totdat ik Eerste Communie moest doen. Ik stond op het altaar vlak naast de kandelaar en mijn oog viel op die kaars en toen op een kabel, een snoer dat vanaf de eeuwig brandende kaars langs de muur liep, naar een stopcontact. Nep. Wat die volwassenen je wijs maken, dat moet je niet geloven. Het is nep. Leugens. Ik dacht: die Onze Lieve Heer, die is vast ook niet echt. Er zit iemand in.
U moet iets weten.
Ik sta dit hier wel zo stoer te vertellen en ik lijk doorgaans de nuchterheid en luchtigheid zelve. Maar ik ben niet echt. Niet echt zo stoer. Niet echt sterk.
U heeft waarschijnlijk ondertussen weet van mijn onzekerheid en angsten. Ik heb u misschien wel eens verteld over de paniekbuien en angstaanvallen die mij regelmatig plagen. U weet mogelijk dat ik soms in diepe mentale duisternis verkeer en dat ik er dan naar verlang dat alles stopt, dat het leven voorbij mag zijn.
Maakt u zich geen zorgen. Om met Freek de Jonge te spreken: 'Ik kan er een eind aan maken, maar: dat nooit! Daar zou ik te veel mensen een plezier mee doen.' Ik ben er ook veel te schijterig voor. Ik sta hier dan wel zo stoer te schreeuwen: ik ben niet echt.
U moet weten: achter mij en naast mij staat iemand. U ziet haar niet, maar ze is er wel degelijk. Al bijna zevenendertig jaar. En ik prijs me gelukkig. Want zij zorgt ervoor dát ik hier sta. Hoe diep de duisternis ook, zij is de reden. Dat ik overeind blijf en als ik val, dat ik weer overeind kom.
Alsof ze zelf niet ook het een en ander te verduren heeft. Een versleten lichaam, een kapotte carrière, een twijfel aan zichzelf, een noem maar op. Allemaal niet kinderachtig, geen kattepies. Ze is er een tijdje van ontdaan en zoekt dan naar manieren waarop ze ermee gaat leven.
En ik? Ik koester.
Alles wat we hebben gedeeld en wat we delen met elkaar. Wat we allemaal hebben meegemaakt aan vreugde en verdriet. De mooie mensen die we hebben ontmoet en leren kennen, de schitterende plekken die we hebben mogen aanschouwen, het feest dat we mogen vieren. Maar ook de zorgen die we hebben, de zorgen om gezondheid en bestaan. Die van onze zoon, van vrienden, van familieleden, van Onze Vader, van ons beiden. We hebben nogal wat meegemaakt op dat gebied. Om een heel lang verhaal kort te maken: borstkanker is niet fijn; psychisch gedoe ook niet. Maar we kunnen ze aan. Wij wel. Want: wij. Want: zij.
Zij ziet aan kleine bewegingen, hoort aan bepaalde woorden of intonatie, merkt aan minuscule dingen dat het bij mij even niet gaat, maar ook dat het beter of zeer wel gaat. Zij ziet, zij voelt, zij kent, zij weet.
Ik kan met volle overtuiging zeggen dat zij in de afgelopen zevenendertig jaar van mijn leven een wezenlijk onderdeel van mij is geworden en is gebleven en is. Zonder haar ben ik niets, ben ik niet. Hooguit een oude beer in een pretpark en tegelijkertijd een angstig jochie zonder vertrouwen in volwassenen, een seniele en sentimentele dwaas.
Zonder haar is er niets te vieren.
Dus kijkt u nog eens goed naar mij. Kijkt u nog eens goed.
'Doe niet zo gek. Kínderachtig.'
U ziet mij niet. Deze zestig jaar oude beer is niet echt. Er zit iemand in.
-
Apeldoorn, mei 2025
-
Voorgelezen op zondagmiddag 18 mei in zaal De Walvis in Gigant te Apeldoorn, tijdens de voorstelling De verjaardag van Anja, een intiem feest vol verhalen, gedichten en kleinkunst.