Ni h-eol dom é
Tip: klik eerst op het YouTube-filmpje onderin dit stukje. Het is alleen geluid. Terwijl de muziek speelt, lees dan mijn stukje.
*
In het licht van de vos sta ik hier, uitkijkend over het woeste landschap. Lijzige mist beknelt een lege, roestige grond. Kale takken kreunen het verlangen naar iets onbestemds. De wazige veeg in de lucht verbergt de weidse wereld. Hier werd ik geboren, hier heb ik altijd gewoond, hier blijf ik wonen en hier zal ik sterven. Dit is mijn thuis. Ook al vergooide ik mijn leven, dit is het hart van de wereld. Van mijn wereld.
Bij het breken van de dageraad ben jij nog in slaap. Langzaam ontwaak je. Je rosse krullen overal. Je adem in mijn hoofd. Vertel me wat je droomde, mijn lief. Waren we samen? Zeg me dat ik droom. Wil ik ooit wel wakker worden? De einder lonkt. Wacht, er klinkt muziek. Verstilde klanken. Een ijle piano, een verre gitaar, zachte strijkers. Het voorteken van de heldere dagenring.
Iedere dag een droom en een droom voor iedere dag. Alles wat ik wil, is dat het nooit stopt. Zeg me, hoe is je naam? Eleanor, verstond ik het goed? Uiteindelijk waren het jouw omsproete ogen die mij onderwezen. Jij bracht me alles bij.
Overdag hoed ik de geiten en zing ik mijn lied. Ik zing in mijn eigen, oude taal met harde klanken. De noestige rotsen op de achtergrond; de kille wind op mijn huid. Ik sluit de deur, sluit mijn geest. Ik ben hier, thuis. Ik ben hier en waar ben jij? Ik weet het niet. Ik weet het gewoon niet.
Op een vroege morgen ging ik weg. Naar de zee, naar het volle zomerblad. Terwijl ik zwierf, zag ik haar. Haar hals en voeten waren onbedekt. Haar gouden haren vielen in het gras. Wat was ze lief, jong en vrolijk. En ik dan. Toen de zon weer opging, zat ik op een mossig groene bank. Naast mij zat zij. Met nette woorden vroeg ik haar, maar zij vroeg mij te gaan. 'Ga weg. Alsjeblieft.' Het morgenlicht was fel. En wreed.
Ik heb twee gele geiten. Meer niet. Wat heb ik te bieden? Een hart, een liefde, een lichaam, een ziel. En twee gele geiten. En mijn lied.
De storm raast over de heuvels; de wolken zijn zwaar. Onze voorvaderen wisten het en gaven het door. Nu lijden zij en wij. Het raadsel van mijn land en onze omgeving. Het antwoord. Het antwoord is even desolaat als mijn heimwee naar een wereld die ik niet ken.
In de stad zou ik kunnen zijn. Maar ik zou er gek worden van het jachtige licht dat mijn ogen pijnigt. Donkere drank troost niet. Liever ben ik hier. Hier zie ik hemelse druppels op de wildernis. Frisse heilige bronnen. Jouw stralende gezicht. Red me. Ik heb je rust nodig.
We rennen door het glinsterende veld. Kijk vooruit, kijk niet terug. Open je hart en openbaar. Als de winter onze hoop bedelft, als we ons verbergen in de grot, als we bang zijn om de zon te zien of zelfs te benoemen, probeer dan toch. Probeer je hand te reiken en los te laten. Ik weet dat er meer is. Veel meer. Blijf bij me.
De somber groene nacht verzamelt zich om je heen. Jouw wereld verzwelgt me. Ondanks alles huil ik, schreeuw ik.
Ik droom. Je zilte tong in mijn gedachten. Je hand in de mijne; jouw oog in dat van mij. Je lach in mijn oren, als een zwaard in mijn borst. Ik pluk een blad van de boom. Blijf bij me. Blijf bij me tot de zon weer terugkeert.
In de hoek van de tuin keek ik naar jou. Daar in de kou bevroor ik langzaam, net als een roodborst die is weggesleurd uit jouw omhelzing. Jij legde je kleed om mij heen. Je bleke vel, wit maar warm.
Blijf tot de morgen, tot het ochtendlicht mijn hart breekt. Blijf tot morgen. Tot je doorbreekt.
Ik weet het gewoon niet.
-
Apeldoorn, februari 2012