Scouts waren we
De open dag van de firma Leonard Lang was nogal groots aangekondigd. Iedere week fietste ik langs de grote showrooms waarin de FIAT-vrachtwagens stonden uitgestald. Op zaterdagmiddag reed ik vanuit mijn woonwijk Orden over de Laan van Spitsbergen. Ik passeerde het spoor en direct aan je rechterhand zag je de enorme bedrijfspanden. Achter immense glazen wanden stonden de vrachtbusjes en transportrucks te glimmen. Ik had geen tijd om ze uitgebreid te bekijken. Het was al bijna half twee; ik moest voortmaken. Bij de Europaweg rechtsaf en dan bij de Ugchelsegrensweg links het bos in. Daar stond de blokhut van de verkenners.
Ik was zo'n scout die geen fatsoenlijke knoop kon leggen. Spoorzoeken ging me slecht af, twee palen aan elkaar sjorren lieten ze nooit aan mij over en het insigne 'Fikkie stoken' had ik nimmer behaald. Het interesseerde me allemaal geen reet. Ik kwam er voor de melige lol. Het logboek schrijven en toneelspelen, idiote liedteksten en megadom gezwets; daarvoor moest je bij mij zijn. Op een gegeven moment was ik berucht binnen alle padvindersgroepen van heel Apeldoorn. Liep ik met mijn moeder door de Hoofdstraat, hoorde ik ineens achter me: "Kijk, daar heb je die lijp van de Ugchelse Woudlopers!" Mijn moeder vroeg wel eens wat we allemaal uitspookten op de zaterdagmiddag en dan hield ik het kort met: "Van alles."
Al heel wat jaren was ik iedere zaterdagmiddag langs het terrein van Leonard Lang gekomen en vandaag was dan het grote moment: een open dag en we gingen erhéén! Zo'n twintig knullen in scoutinguniform fietsten in een rotzooierige colonne de Europaweg af. Bij de ingang van het FIAT-terrein pleurden we massaal onze fietsen tegen het hek en als een kudde wilde stieren bestormden we de ingang. Dat hoorde natuurlijk niet zo.
"Jongens, even opstellen!" riep de oubaas. We deden het ook nog. De instructies waren kort. We mochten overal gaan kijken, maar om vier uur weer verzamelen hier op hetzelfde punt.
Op hetzelfde punt hadden we een grote kist neergezet. Daar zaten de plastic bekers in, de EHBO-koffer en de pakken koeken. Als je trek had, kon je naar de kist lopen en iets te drinken en te eten pakken. Ieder half uur moesten twee andere jongens bij de kist op wacht zitten.
Er was van alles te doen op deze open dag. We konden in cabines van verschillende vrachtwagens een kijkje nemen en er werd veel uitgelegd over de fabricage van de trucks. Het interesseerde me allemaal niet zo. Ik zat te wachten op ware actie. De jongens met wie ik meeliep, vonden het allemaal machtig boeiend. Ik maakte voortdurend flauwe grappen en ik zag aan hun gezicht dat ze serieus geïnteresseerd waren en die idiote opmerkingen van mij op dit moment even niet konden waarderen.
Ik slaakte dan ook een zucht van verlichting toen het mijn tijd was om bij de kist de wacht te houden. Als mijn half uurtje erop zat, was het trouwens tijd ook. Ik nam een slok ranja en merkte dat alle koeken al op waren. Nou ja, pech gehad. Zó lekker vond ik die Bastognezooi toch niet.
Ik ging naast de kist zitten en keek eens rond. Overal zag je vaders met hun zoontjes aan de hand rondlopen. Her en der klonk de claxon van een vrachtwagen. Het was mooi weer. De zon scheen nogal fel. Daar moest je niet tegenin kijken, zeg. Ik kneep mijn ogen dicht en wendde mijn hoofd af. Toen ik weer keek, zag ik de vlaggenmast hier vlakbij mij.
"Hee Bas, wat zit jij hier zielig te staren?" hoorde ik naast mij. Daar stonden de jongens van mijn groepje.
"Ik heb iets gevonden," deelde ik mede.
We waren padvinders, maar vonden meestal andere dingen. Verkeersborden op palen langs de kant van de weg, bijvoorbeeld. Die haalden we dan van de paal af en namen we mee naar de blokhut. Daar sierden tientallen verkeersborden de houten wanden. "Eerlijk gevonden," hielden we onszelf voor.
We moesten ooit eens voor een familiedag een fietstocht uitzetten. Twee jongens bepaalden een route en bereidden die voor; een week later moesten wij hem ‘controleren' door op hun aanwijzingen de tocht te fietsen. De route ging door de bossen, maar liep op een gegeven moment ook over een slingerende asfaltweg tussen de bomen door.
"Moet je hier kijken," zei een van ons. Hij wees op een reflectorpaaltje vlak langs de weg. "Hier is het reflectortje uit het paaltje. Bij de volgende zit er wél weer eentje in. En bij de volgende is-ie weer weg."
"Om en om is het reflectortje eruit!" riep een ander.
"Vreemd," zei een derde.
Aan het eind van de fietstocht kwamen we weer bij de blokhut terug. De twee knullen die de route hadden uitgezet, verwelkomden ons. Toen we de blokhut betraden, zagen we dat ze de muren hadden versierd met honderden rode reflectortjes uit reflectorpaaltjes langs de weg.
"Eerlijk gevonden," verdedigden ze zich, zonder dat wij ze aangevallen hadden.
"Wat heb jij dan gevonden?" vroeg iemand.
Ik wees op de top van de vlaggenmast. Hoog bovenin wapperde een enorme, prachtige vlag met het logo van FIAT erop. Mijn vrienden begonnen verlekkerd te kijken. Ik kreeg de kolder in de kop. Het was zover.
"Mannen, aantreden!" riep ik luid. Ze deden het nog ook. Keurig gingen ze in het gelid staan. "Neem positie!" was mijn volgende commando. De jongens gingen netjes in een boogje om de vlaggenmast staan.
We kregen bekijks. Allerlei vaders en kinderen stonden om ons heen.
"Strijk het dundoek!" Iedereen wist wat hij moest doen. Bijzonder formeel haalden we de vlag naar beneden. Twee jongens vouwden hem volgens protocol op. Toen verdween hij in de kist.
"Mannen!" riep ik nog eens en ik bracht mijn rechterhand naar de zijkant van mijn hoofd. De jongens salueerden terug.
"Op de plaats rust!" Omstanders klapten. Toen het stil was, ging het publiek weer uiteen.
Precies op tijd. Alle andere jongens én de oubaas kwamen aangelopen. Het was vier uur.
Zie je wel: we konden het wel. Scouts waren we, maar aardige scouts.
Apeldoorn, september 2009