In de ban van de ring
"Ik sta hier en ineens valt het me op dat-ie weg is."
De collega keek me aan met een glimlach. Ze heeft stralende bruine ogen en een vol rond gezicht. Haar lichtbruine huidskleur verraadt haar geboortegrond: één van de Nederlandse Antillen. Het zwarte haar heeft ze strak naar achteren in een kort paardenstaartje. In haar linkerneusvleugel zit een klein sierraad. Haar lach maakt dat overal tanden zijn. Ze is niet groot en nogal mollig. Als ze loopt zet ze één voet dwars op de vloer: het gevolg van een naar brommerongeluk enkele jaren geleden.
"Maar wat zoek je dan?" lachte ze nog maar eens.
"Volgens mij had ik hem net nog." Ik keek de vloer van de kantine eens rond. Bukkend maakte ik een rondje om de tafels. Ik schoof wat stoelen aan de kant, in de verwachting dat hij misschien achter een poot lag. Nergens lag het kleinood.
"Ba-has, wat ben je nou kwij-hijt?" zeurde ze. Altijd die glimlach; overal die tanden.
"Oh, mijn trouwring," zei ik nonchalant.
"Oh Bas," zei ze. "Dat is niet goed."
Ik haalde mijn schouders op en keek nog eens over de vloer.
"Waar ben je hem verloren dan?"
"Tja, als ik dát wist, was ik hem niet meer kwijt, hè?"
"Waar ben je allemaal geweest dan?"
"Eh, hier in de kantine, …"
"Vanmorgen werkte je toch in de keuken?"
"Ja, maar ik ben ook op kantoor geweest."
"En op de wc." Ze lachte maar weer eens. Opnieuw overal tanden, waaronder een gouden.
"Laat ik niet hopen dat ik hem heb doorgespoeld," zei ik sip.
"Kun je nou vanavond wel thuiskomen?"
"Hoezo? Waarom niet?"
"Nou, wat zal je vrouw ervan zeggen?"
"Die draagt zelf haar eigen trouwring al járen niet meer."
"Maar waar kan hij nou zijn?" Ze ging ook overal op de vloer kijken.
"Zoeken jullie iets?" vroeg een tweede collega, die aan kwam lopen. Een kort stevig vrouwtje met een brilletje op. Ze praat met een verschrikkelijk accent, maar ze werkt als een paard.
"Bas is zijn trouwring kwijt."
"O, o, dat is niet zo mooi," zei ze. "Waar ben je allemaal geweest, dan?"
"Is er iets aan de hand?" vroeg een derde collega, die aan kwam lopen. Ze droeg het uniform dat verplicht is als je in de keuken werkt.
"Bas is zijn trouwring kwijt."
"Gaat iedereen zich er nou mee bemoeien?" vroeg ik.
"We willen je alleen maar helpen, hoor," zei de tweede collega.
"Ja, waar ben je allemaal geweest?" De derde collega was de derde die dezelfde vraag stelde.
"Jongens, dat ding komt wel weer boven water," zei ik. "Ik ben hem wel vaker kwijt geweest. Maak je geen zorgen."
"Nou, het is wel je trouwring, hoor! Dat vindt je vrouw vast niet leuk!"
"Die draagt zelf haar eigen trouwring al járen niet meer," moest ik de tweede en derde collega nog eens uitleggen.
"Aan welke vinger draag je die ring eigenlijk?" vroeg de tweede collega.
Ik stak mijn pink van mijn linkerhand omhoog.
"Aan je pink?" vroeg de derde collega. "Zit-ie niet veel te los, dan?"
"Nee joh," vertelde ik. "Het is juist andersom. Hij kwam aan mijn ringvinger veel te strak te zitten. Hij knelde echt. Daarom is-ie een plekje opgeschoven."
"Kreeg je zulke dikke vingers?" vroeg de eerste collega.
"Ja, wrijf het er maar in," zei ik. "Ondertussen is die ring nog steeds weg."
"We moeten hem wel terugvinden," zei de tweede collega. "Anders kan je niet naar huis, hoor!"
"Mensen, geen paniek!" riep ik uit.
"Waar ben je allemaal geweest?" vroeg de derde collega nog maar eens.
"In de keuken, op het toilet, op kantoor," vertelde ik haar. "Maar ik merkte nét pas dat ik hem mis."
"Hij zal toch niet in de spoelbak liggen?" De eerste collega liep snel naar de keuken.
"Als je hem maar niet hebt doorgetrokken op de wc." De tweede collega staat niet bekend vanwege haar optimisme.
"Straks ligt-ie in de vuilnisbak." De derde collega laat zich makkelijk meeslepen door de sombere instelling van een ander.
"Ik kijk wel even op mijn kantoor," zei ik. Snel liep ik naar achteren. Ik keek op mijn bureau, naast de pc en onder de stoel. Nergens een dunne gouden ring. Ik haalde mijn schouders op en dacht hardop: "Zonder dollen. Dat ding komt wel weer boven water." In alle rust liep ik terug naar de kantine.
"Hee Bas, hij lag niet in de spoelbak, hoor!" riep de eerste collega vanuit de keuken.
Ik ging naar de keuken en een opmerkelijk tafereeltje ontrolde zich aan mijn ogen.
De drie collega's stonden gebogen over de grote werktafel. Ze hadden de drie vuilnisbakken op de kop gehouden. Een grote berg fruitsmurrie, koffiedrab, plastic, sinaasappelschillen, lege blikken, verpakkingen en restafval lag verspreid over de tafel. De drie dames zaten het met hun blote handen te ontleden.
"Jullie zijn gek," was het enige dat ik kon uitbrengen.
"Weet je veel?" zei de tweede collega. "Straks ligt-ie hierin. Als we even goed zoeken, vinden we hem zo." Het stonk verschrikkelijk in de keuken.
"Ja, da's toch zonde als je je trouwring kwijtraakt?" vroeg de derde collega.
"Ik heb telefoon," zei ik snel. "Momentje. Ik ben zo terug." Snel vluchtte ik terug naar mijn kantoor.
Een half uur later ging ik weer naar de keuken. Daar waren de dames bezig om de laatste resten afval terug te doen in de vuilniszak.
"We hebben hem niet gevonden," zei de eerste collega.
"Nou ja, geen ramp," zei ik. "Bedankt dat jullie zo goed hebben meegeholpen met zoeken. Hij duikt vast wel weer op."
"Graag gedaan," zei de tweede collega. "Ik hoop dat je hem nog vindt."
"Ja, toch zonde van die trouwring. Ik moet nu naar huis," vertelde de derde collega.
Nu stonden ze met z'n drieën hun handen te wassen.
"Nou, nogmaals bedankt voor het zoeken, hoor!" zei ik. "Ik werk nog een uur door. Wie weet kom ik hem wel tegen. Tot morgen!"
De volgende dag bij binnenkomst vroegen ze: "Hee Bas, heb je je trouwring nog gevonden?"
"Ja," antwoordde ik, terwijl ik mijn linkerhand omhoog stak, "kijk maar!" Er blonk iets aan mijn pink.
"Waar heb je ‘m nou gevonden, dan?"
"Vanmorgen vroeg toen ik wakker werd. In bed."
Apeldoorn, juli 2007