Ongrijpbare stoffelijkheid

Zoals nu. Dat komt vaker voor. Ik weet niet hoe het komt. Zou dat belangrijk zijn? Volgens mij niet. Ik had het niet durven voorspellen. Voorspellen is ondoenlijk, zeker als het de toekomst betreft. Zekerheden die geen zekerheden blijken te zijn. Dat is dan wel duidelijk. Toch ontkom je er niet aan. Niets dat mij weerhoudt, of het moet de niet aflatende vermoeidheid zijn. Zo lang het een naam heeft, bestaat het. Of mag het geen naam hebben? Een raadsel. Daar houd ik niet van. Zonder zekerheden ben je nergens. Ik niet, in ieder geval. Wat dat betreft kan ik mij moeilijk inleven in de ander. Hoe kan ik ook? Ik ben de ander niet. De ander leeft in een andere wereld, in een andere werkelijkheid. Mijn wereld is geen werkelijkheid. Wat het wel is, kan me eigenlijk niet zo veel schelen.

Voor je het weet, stuit je op begrip. Alsof de wereld daarop zit te wachten. Alsof iemand ooit maar een ander zou kúnnen begrijpen. Begrijp me goed, ik bedoel het niet slecht. Nu maar hopen dat men mijn kwinkslagen wel goed vindt. In hoeverre kan ik het maken om verkleinwoordjes te gebruiken?
Zeg me niet wat ik moet doen. Ik kan er niet tegen. Grapje.
Ontelbare keren heb ik mij afgevraagd of ik mijn dromen kan beïnvloeden. Ze komen zoals ze komen, zo lijkt het. Sommige houden me wakker. Met wijd opengesperde ogen lig ik daar. Ik verwacht niet dat het onherroepelijke ooit nog weerkeert. Daar is ze te grillig voor. Maar stel dat het wel kan. Dat ik grip heb op mijn eigen dromen. Hoe moet het dan met de werkelijkheid? Alsof het Ware Zijn er iets toe doet. Ik moet hoognodig aan iets anders denken. Maar wat?

Groter kan de leegte niet zijn. Mijn hoofd zit er vol mee. Ik zwicht er bijna onder. Gelukkig heeft het geen benul van wat er onderhuids speelt. Het bloed kruipt. Overal.
Hoezo moet ik een daad stellen? Wat heeft het voor zin? Moet alles dan nut hebben? Kijk om je heen; de wereld barst van dingen die geen nut hebben. Of ik zie het niet, dat kan ook. Al jaren ben ik blind voor wat me is aangedaan. Veel zin om er iets aan te doen heb ik niet. Dat heb ik wel afgeleerd. Het lijkt wel opvoeden. Tot hier en niet verder. Grenzen stellen, hoe moeilijk kan het zijn? Helemaal niet en toch ben ik er niet toe in staat.

Plots. Ginds hoor ik iets. Tot mijn opluchting blijk ik niet doof. Het zal je gebeuren. Niet doof zijn, bedoel ik. Van het ene moment op het andere hoor je álles. Geen zeef, geen Oost-Indisch gebrek. Alle prikkels komen binnen. Klaar ben je ermee.
Wat was het voor geluid? Hoor, daar is het nog eens, maar ik kan het niet thuisbrengen. Als er iets een moeilijk begrip is, dan is het wel 'thuis'. Jarenlang heb ik gedacht dat het een samentrekking was van 'het huis', tot ik erachter kwam dat het iedere willekeurige woning kon zijn en dat natuurlijk nooit. Er moet wel iets van uitgaan. Maar wat, dat is een nog grotere vraag dan de vorige.

Ondertussen kan ik nog kalm blijven ook. De woede vloeit weg, al kan ik niet zeggen waar naartoe. Is het stroomafwaarts? Als een zalm tegen de golven op, zou ook nog kunnen, maar zoals gezegd zie ik niets. Zeker niet wat mij is aangedaan. Daar doe je ook niets aan. Kan het zinlozer?
Mocht het ooit gebeuren, dan hoop ik dat ik het van te voren niet weet. Als dat wel zo is, dan zal ik sterven van angst. Daar ben ik toch al mee bezig en ik zit nog niet te wachten op versnelling van het proces. Verval is zo gemakkelijk. Je kunt ernaar blijven kijken; je kunt erop blijven wachten. Over zinloos gesproken. Wat je anders met je tijd moet doen, weet ik ook niet.

Tot mijn grote schrik is het stil. Vuile schoften. Dat is moord. Je kunt het niet maken. Hoe integer wil je het hebben? Kijk maar uit of ik haal mijn moeder erbij. Voortgang is niet mogelijk, want je wilt niet afwijken. Wie zei dat ook weer? Ik, geloof ik.
Wat er met mij gaat gebeuren, valt nog te bezien. Met een beetje mazzel heb ik er enige zeggenschap over. Wie bepaalt, die wint. Die kan het Lot mooi in z'n zak steken. Van mij heb je het niet. Toch maar eens kijken. Het wordt nu pijnlijk duidelijk.
De kunst is om het tot het einde toe geheim te houden, maar dat valt nog niet mee. Niet onder deze omstandigheden. Dat niemand het ziet; je houdt het niet voor mogelijk. Hoe groter de schoonheid, hoe fataler het raadsel. Ik zou het allemaal eens moeten opschrijven. Voor je het weet zit ik met een bestseller opgescheept.

Ik steek van wal. Of nee, toch maar niet. Niemand luistert. Het is volkomen stil. Er is niet eens iemand. Wie is iemand werkelijk? Ik wil het niet weten ook. Kennis is dodelijk. Toch kunnen weinigen leven met onzekerheid. Dat wil ik wel duidelijk stellen. Zie mijn ogen snel bewegen. Maar goed dat ik mijn oogleden ervoor heb hangen. Ze hadden er wel eens bij mogen zeggen dat het allerminst gevaarlijk is.
Voordat je eraan begint, moet je eens achteruit kijken. Dan zie je die hele toekomst niet meer. Ik heb me vaak afgevraagd, waarom mensen de toekomst willen weten. Als je even wacht, komt hij vanzelf. Ongeduld is niet bepaald een deugd. Beter kun je terugblikken op wat ooit was en dan maar hopen dat je niets vergeet. Het geheugen drijft me vaak tot algehele wanhoop en niets ontziende razernij.

Waarom ben ik wie ik ben? Wie heeft deze weg voor mij geplaveid? Het antwoord is even intrigerend als desastreus. Dan maar niet. Hoop doet leven. Leven doet een hoop kapotgaan.
Wat ooit eens heden was, is inmiddels verworden tot een vage herinnering. Dat wat nog moet komen, is straks ook alweer voorbij. De macht is aan het toeval. Daar kun je berekeningen op loslaten. Je zou ze de kost moeten geven. Achter die oogleden, dáár gebeurt het. Kom niet aan met je waarheden, zeker niet als ze uit een boekje komen. Mismaakte theorieën: ik kan daar een boek over schrijven. Maar ik doe het niet meer. Het schrijven is gestopt. Ik heb het niet meer nodig. Wat blijft zijn de memoires. De kunst is om een gum te vinden die alles uitvlakt.

De vraag is en blijft. Welke vraag, hoor ik je zeggen. Bij mij moet je niet zijn. Ik heb geen invloed. Ik wil het ook niet. Ik kan het ook niet. Ik ben doof, hoor je? Ik ben blind, zie je? Ik ben met stomheid geslagen.
Het meest vernietigende is onverschilligheid. Aanmatigende apathie. Kijk om je heen en je ziet niet anders. De zeven hoofdzonden triomferen. Verwoesting alom. Alles staat in brand. Moet je zien.

In vervlogen adem herken je nog de sporen. Het zijn de wetten der natuur, vlak dat niet uit. Samen zorgen we ervoor dat alles in stand blijft. De wereld gaat kapot. Er klinkt een noodkreet, maar ik hoor niets. Velen smeken aan mijn voeten om hulp, maar ik zie ze niet. Holle kreten in een leeg hoofd. Kon iemand maar vuur maken, dan maakten we een kans. Weg met de kille rampspoed.
Nog heel even en dan komt daar de concrete werkelijkheid. Ik moet er niet aan denken. Zoals nu.

Apeldoorn, oktober 2011