Plamuurmeisje
Daar zit ik. Mijn vingers liggen op het toetsenbord. Ze bewegen. Mijn wijsvingers spelen met de kleine hobbeltjes op de toetsen van de F en de J. Dan drukt de middelvinger van mijn linkerhand op de D-toets en ga ik loos. Wat er in me opkomt.
Ik heb de deur naar buiten opengezet. Als ik 's morgens vroeg binnenkom, dan ruikt het hier wat muf; alsof er iemand in mijn kantoortje heeft geslapen. Aan de deur hangen twee haken: een korte die de deur op een kiertje houdt en een lange die hem halfopen zet. Ondanks de koude buiten heb ik de deur op de lange haak gezet. Het wordt hier fris.
Even kijk ik op van het toetsenbord. Ik typ gewoon door. Als ik langs het beeldscherm heen door het grote raam naar buiten kijk, zie ik de straat en alles en iedereen die er voorbij komt. Dat is best veel. Zeker zo 's morgens vroeg als jan-en-alleman naar het werk moet. Auto's, fietsen, brommers, taxibussen, bestelwagens, de vuilophaaldienst en voetgangers.
Met een beetje mazzel komt ze straks voorbijlopen. Met nog wat meer mazzel kijk ik op dat moment net uit dit raam. Met een beetje pech ben ik juist even naar het toilet, sta ik met mijn rug naar het raam bij het aanrecht mijn koffie te zetten of ben ik bij de baas in het kantoor voor een werkoverleg. Iedere keer als ik haar zie heb ik mazzel.
Heb ik vanmorgen veel te doen? Altijd. Eerst alle mail controleren en afhandelen. Dan eens kijken welke dringende klussen er liggen. Dat zijn er meestal genoeg om het grootste deel van de dag mee vol te krijgen. Tussendoor neem ik de telefoon aan en beantwoord ik de dringende mail. Voor sommige klussen moet ik naar een ander kantoor. Soms is dat naar een kantoor hier in dit gebouw; soms naar een kantoor in een ander gebouw. En dan komt er af en toe ook spontaan bezoek dat ik mag ontvangen. Vandaar dat ik dat mooie overhemd en dat jasje draag. Die lange haren moeten ook al in een staart.
Ja, ik heb veel te doen. Ik ben druk met naar buiten kijken of ze langskomt.
Altijd lacht ze vriendelijk naar mij. Als ik in dit kantoor zit te werken en ze komt langs, dan zwaait ze glimlachend. Ik zwaai altijd terug. Ik kom bijna niet meer aan werken toe; ik moet steeds naar buiten kijken om te controleren of ze langskomt. Ik wil haar niet missen.
Haar tas heeft ze aan haar arm hangen. Het moet een zware tas zijn, want ze houdt haar onderarm omhoog en ze leunt wat de andere kant op voor het tegenwicht. Haar blonde haren draagt ze opgestoken of in een paardenstaart, die bovenop haar hoofd heen en weer bungelt op het ritme van haar stappen. Aan haar benen draagt ze doorgaans een strakke spijkerbroek. Voorts een kort jasje, zodat ik fijn zicht heb op de bolling van haar achterwerk. Meestal loopt ze op van die UGGs; da's dan wel weer jammer. Ik kan niet alles hebben. Weet je wat ik wel heb?
Ik heb een nieuwe werkplek, maar dat wist u al. Wat u niet wist, is dat het leuk werk is. Of wacht, dat kan helemaal niet. Werk is nooit leuk. Werk is iets dat moet en ik houd niet van dingen die moeten. Het is een verplichting en ook daar houd ik niet van. Laat ik het beter formuleren: van alle soorten werk die er bestaan, heb ik de minst erge. Iedere keer als zij langskomt, dan realiseer ik me weer dat ik in een bevoorrechte positie zit. Ik mag hier werken. Ik mag naar haar kijken.
Ik mag ook de post doen. Stapels komen er binnen. Lang niet zo veel als een tijdje geleden, toen ik nog bedolven werd onder de facturen van allerlei bedrijven en instellingen. Nu handelt de afdeling financiële administratie die dingen allemaal digitaal af. Leuke ontwikkeling. Heb ik minder stom werk te doen en kan ik mij concentreren op andere zaken. Maar af en toe is er nog steeds post. Die open ik dan en dan weet ik naar wie het in het gebouw toe moet. Dat betekent dat ik dan op moet staan van mijn werkplek om die post te bezorgen en dat ik niet naar buiten kan kijken. Wat erg. Maar je zult het niet geloven. Laatst, toen ik wat brieven naar een collega bracht, kwam ik haar op de gang tegen. Joepie! Ze werkt in hetzelfde gebouw als ik! Kon ik haar van iets dichterbij bekijken.
Tsja. Wat ik zag, was dat ze haar gezicht heeft volgesmeerd met make-up. Niet zozeer met oogschaduw of lippenstift of rouge, maar wel iets dat haar jonge huid dof maakt. Zou ze er al putten in hebben? Ik kan er alleen maar naar raden. Haar huid ziet net iets te onnatuurlijk bleek. Ik houd niet van overdreven opgemaakte vrouwen. "Rembrandt gebruikte voor De Nachtwacht minder verf," is een beroemde uitspraak van mij. "Niet te hard hoesten als je dichtbij bent; het pancakepoeder stuift je kant op." Maar o, wat vind ik dit meisje toch mooi. Dan kijk ik wel door die laag cosmetica heen. Het is tenslotte maar de buitenkant en de ware schoonheid zit van binnen. Die opmerking lokt een ranzig en seksistisch vervolg op, waarbij lichaamsopeningen worden binnengedrongen. Maar zo ver hoeft het voor mij niet te komen. Als ik haar zíé, dan is dat al mazzel. En ik zie haar graag.
Een tijdje terug zag ik haar weer. Kwam ze naar buiten en ging ze bij mij voor het raam op het terras staan in de gure kou. Ze warmde zich aan een sigaret. Ook jammer. Gelukkig had ik veel werk.
Hard werken doet een mens goed. Het brengt orde en structuur aan in het leven. Ik ben een kei in ordenen en structureren. Hoofd- van bijzaken onderscheiden, daar ben ik beroemd om. Niet te veel details. De baas komt vaak aan met een hele berg aan informatie. Niet veel later heb ik daar dan een overzichtelijk schema of glasheldere notitie van gemaakt. Laat dat maar aan mij over. Dat doet de baas dan ook graag. Er liggen nog stapels met dat soort klussen voor me klaar. Of het vandaag af kan. Liever gisteren nog.
Daar zit ik. Mijn vingers liggen op het toetsenbord. Het wordt koud. Die deur staat nu wel heel lang open. De slaaplucht heeft al ruim plaatsgemaakt voor droge herfstkou. Rillend richt ik mij op het beeldscherm. Heb ik al wat getypt? Ja, dat heb ik, maar ik kan niet goed teruglezen wat het is.
Ik zie beweging in een ooghoek en kijk op. Mijn blik valt door het grote raam naar buiten.
Daar is ze weer. Wat blijft ze o zo schitterend. Hé, ze heeft vandaag andere laarsjes aan en een kort jasje en een strakke zwarte broek en wat een mooie billenbolling en ja, daar is hij: die lach en het handje dat naar mij zwaait. Ze houdt haar hoofdje scheef. Ik lach en zwaai terug. Dan is ze voorbij.
Ik typ wat er in me opkomt: ze is mijn plamuurmeisje.
-
Apeldoorn, november 2011