Wachten duurt lang
"Wachten duurt lang. Zeker als het veel tijd kost."
"Wat klets je, pa?" vroeg mijn Zoon.
"Zeg dat ik het gezegd heb."
"Je praat weer eens wartaal."
"Vraag jij je nou nooit eens af, jongen: zou ik later ook zo worden?"
"Wat bedoel je?"
"Ik schaamde mij vroeger kapót voor mijn ouders. En dan dacht ik: o, laat mij alsjeblieft later niet ook zo worden!"
"En? Ben je het geworden?"
"Ik ben heel bang, mijn Zoon. Ik ben heel bang. Het begon al toen jij geboren werd."
"Huh? Wat heb ík er nou weer mee te maken? Ik krijg ook overal de schuld van!"
"Ik had mij voorgenomen om de drie zinnen die mijn moeder altijd tegen mij zei, nooit tegen jou te gaan zeggen."
"Jij zegt wel meer dan drie zinnen. Je lult me de oren van de kop."
"Nee, ik bedoel de drie typische bazbomamazinnen."
"Welke zijn dat dan?"
"De eerste is: 'Omdat ik het zeg.' De tweede is: 'Ik zeg het voor je eigen bestwil.' En de derde is: 'Later zul je me dankbaar zijn.'"
"Kortom: jij bent net zo geworden als je moeder, pa."
"Ik ben heel bang, mijn Zoon. Ik ben heel bang."
"En je valt voortdurend in herhaling."
"Herhaling is de kracht van de reclame."
"Nou, lekker goede reclame is dit. Duhuh!"
Je hebt zo van die dialogen tussen ouder en kind.
Terzijde:
Ging het koud worden? Mijn Zoon zei van wel. Hij kan het weten. Zegt hij. Toen er uiteindelijk toch weer sneeuw kwam, gaf ik hem én een compliment én een enorme knal voor zijn kanis. Want we zitten natuurlijk niet te wachten op sneeuw, hè? Nee, als je sneeuw wilt, moet je naar Larvik. Of een andere plek in het hoge noorden.
Niet dat die takkeregen beter is, hoor. De paraplu die ik vlak voor de zomer kocht, is bijna op z'n eind. Eén balein is kaduuk en die springt bij iedere voorbijganger in het oog. Nu maar hopen dat de voorbijgangers een aanvullende ziektekostenverzekering hebben. Of een bril dragen.
Potjandikkie, ik moet zelf nu ook écht aan een bril. Ik lees kleine lettertjes niet meer. Neem nu het schrijverscontract van mijn uitgever. Zoals het er nu naar uitziet, gaat mijn nieuwe boek 'Hoe veeg ik mijn gat goed?' in mei verschijnen. Tenminste, als er niets in die kleine lettertjes stond dat alles nog in de war kan schoppen. Bereid je voorlopig maar weer voor op een feestje ter presentatie van dat boek. Of heb ik nu weer te veel verraden?
Einde terzijde.
Lieve help, laat mijn Zoon absoluut niet zo worden als ik. Begrijp me goed. Hij mag best wát van mij meekrijgen. De liefde voor muziek, bijvoorbeeld. Of het vermogen om óveral om te kunnen lachen. En het schrijftalent, laten we dat niet vergeten! Maar ik bid iedere dag op mijn blote knieën dat ik hem niet heb opgezadeld met mijn structopatisme, mijn zucht naar aandacht van vrouwen en meisjes, of mijn halfzachte angsten voor Alles in het Leven. Helaas. Ik ben heel bang. Qua humor heeft die jongen al veel meegekregen. Dat merkte je al toen hij nog klein was. Stik, nou moet ik zeker een voorbeeld geven? Vooruit, hier komt een voorbeeld.
Voorbeeld:
Mijn Zoon stond onder de douche. Hij was vijf jaar oud. Ik kwam kijken. Hij had de sproeiende douchekop tegen zijn oor en zei: "Hallo, met wie speek ik? Met meneer Aardappelwater. O, u spreekt met meneer Biergleuf." Niet slecht, dacht ik. Niet slecht.
Einde voorbeeld.
Met de liefde voor muziek en het schrijftalent is het helaas bar slecht gesteld. Hij luistert naar de radio! Aaaaaah! En schrijven? Met zijn motoriek? De aandoening in het autistisch spectrum maakt dat hij zijn leefwereld voortdurend structureert. Zijn angsten zijn de mijne. Die eigenwijsheid? Van wie heeft hij die, dan? Hij is ik. Over uiterlijk hebben we het even niet. Of toch wel. Heel even, dan.
Toen hij net geboren was en ik boven zijn wiegje hing, snikte ik: "Het is potdomme of ik naar een babyfoto van mijzelf kijk." Meer zal ik het er niet over hebben, hoor. Als er íéts erg is, zijn het de verhalen van jonge of aanstaande ouders. Aan één drulovic hebben we meer dan genoeg!
Maar hoe zit het met zijn zucht naar meisjes? Hoe staat het daarmee? Volgens mij staat er helemaal niets. Hij is druk bezig in zijn eigen wereld van school, stage, huiswerk, gamen, stripboeken, cabaret en spannende films. Niks geen meisjes nog in zijn leven. Wat dat betreft lijkt hij helemáál niet op mij.
Tjonge, toen ík zeventien was moest ik iedere dag mijn bed verschonen, zal ik maar zeggen. Niet dat ik zoveel meisjes in mijn nest had, hoor. Eigenlijk helemaal geen. Zoals ik al wel vaker schreef was ik al bang om naar meisjes te kijken, laat staan dat ik met ze durfde te praten. Toch moesten de lakens regelmatig worden ververst. Het zaad spatte met bouwemmers tegelijk uit mijn hitsige lijf. Overdag hielp ik zelf een handje, maar 's nachts in bed ging het helemaal vanzelf. Ik had het niet in de hand.
Laatst waren Vrouwlief en ik op de school van mijn Zoon voor een gesprek met de leraar en hemzelf. Toen we binnenkwamen, stond hij in de aula te praten met zijn docent en een meisje dat hem overduidelijk heel leuk vond. We schudden handen en maakten grapjes met de leraar.
"Dit zijn mijn ouders," legde mijn Zoon aan het meisje uit.
"Willen jullie thee of koffie?" vroeg de docent. We liepen met hem mee naar de lerarenkamer. Daar bereidden we onszelf een kop thee.
"We gaan in lokaal 32 zitten."
Onderweg zagen we het meisje weer. Ze keek op van haar werk en lachte naar onze Zoon.
"Doei!" zwaaide ze. De jongen zag en hoorde niets. Hij had even zijn aandacht nodig bij waar hij naar toe moest.
"Zag je dat?" fluisterde Vrouwlief. "Die vindt onze Zoon leuk!"
"Hihi," fluisterde ik terug.
"Maar hij ziet het helemaal niet. Nu maar hopen dat zij wel een beetje durft."
"Het komt wel goed met die knul," zei ik tegen Vrouwlief.
"Je kunt erop wachten," was haar antwoord.
"Wachten duurt lang. Zeker als het veel tijd kost."
Apeldoorn, januari 2010