Kakvlek op de werkplek: ik ben de man

"Ik ben de man
waar je steeds op steunen kan"
- Raymond van het Groenewoud


Inmiddels weten jullie het wel. Als ik de aandrang krijg om te poepen, dan moet ik ook direct, anders gaat het fout. Hoe vaak heb ik nu al niet met een warme plak in mijn broek gestaan?
Hoe heerlijk is het dat ik tegenwoordig op de fiets naar het werk kan. Minder heerlijk was de plotselinge druk die zich op mijn anus aandiende. Het was nog zeker een flink eindje rijden vóór ik op de plaats van bestemming zou zijn. Een angstgolf schoot mijn hoofd binnen: "Ik ga het niet halen!"

Ik ben de enige mannelijke medewerker op de werkplek. Dat heeft zo zijn voordelen.
Iedereen ziet mij als een autoriteit. De dames vragen mij veel om raad. Dan speel ik de deskundige himself. Niet dat ik dat ben, hoor. Ik weet helemaal niets, maar kan leuk de schijn ophouden. Met een beetje dooddoener en een mysterieuze blik kom ik een heel eind.
Ik maak leuke contacten met de vrouwelijke collega's en kan een beetje spelen met de spanning die er sowieso tussen man en vrouw heerst.
"Tjee, wat is dat voor een leuke postbezorgster?"
"Bas! Niet naar andere vrouwen kijken. Dat kan toch niet? Jij bent toch getrouwd?"
"Wat heeft dát er nou weer mee te maken? Je klinkt erg jaloers trouwens."
"Ik ga daar maar even niet op in. Want hoe lang ben jij wel niet getrouwd?"
"Achttien jaar, in september."
"Goh, dat is best lang."
"Ja, dat vindt mijn vriendin ook."

Dat ik de enige man op de werkvloer ben heeft ook nadelen. Voor iedere technische scheet komen ze bij mij. "Bas, ben jij technisch? Er is een schroef uit de muur gevallen. Kun jij hem er weer inslaan? Ik heb hier alvast een hamer voor je." Of: "Bas, de verwarming is kapot. Wil jij eens kijken?" Schroeven in de muur slaan met een hamer, godbetert. En moet ik een man zijn om het installatiebedrijf te bellen? Nu heb ik het technisch inzicht van een otterdrol op sterk water, maar dit soort taken gaat me wonderwel goed af. De ellende is alleen: hoe meer van dit type kutklussen ik doe, hoe vaker ze aan mijn kop komen zeiken met méér.
Vergaderen met vrouwen is onmogelijk. In het gemiddelde kippenhok is het stiller. De helft van de vergadertijd wordt besteed aan hoe het met de kinderen is of over de nieuwe serie designbankstellen bij IKEA. En dan kan ik samenvatten en speerpunten benoemen en de hoofdlijnen uitzetten wat ik wil; temidden van het gekakel valt mijn nasale tenor geheel in het niet. Wij mannen denken vaak dat het ons redelijk is gelukt om de vrouw te domesticeren, maar loop een willekeurige vergadering met voornamelijk vrouwelijke deelnemers binnen en je wordt bruut geconfronteerd met het harde feit dat we daarin jammerlijk hebben gefaald.
Het is een kleine locatie waarin ik werk. Er is maar één medewerkerstoilet. Dames en heren zijn wat dat betreft niet gescheiden. Dus als ik knoei bij het plassen, weet meteen iedereen wie het gedaan heeft. Even lekker van je af spetteren is er niet bij. Voor de zekerheid ga ik dus altijd zitten, ook bij het piesen. Niet dat het altijd helpt. Na gedane zaken (de medische term hiervoor is 'mictie') sta ik op en dan wil er nog wel eens een verdwaalde druppel op de brilrand vallen. Sta ik alsnog te poetsen. Het prettige aan de niet gescheiden wc is dat als ik vlak ná die ene leuke collega het toilet bezoek, de bril nog lekker aanvoelt van haar lichaamswarmte. Niet doorvertellen, hoor!

"Ik ga het niet halen!" Met volle vaart kwam ik het terrein opgecrosst. Het houten fietsenhok staat naast het gebouw. Ik zette mijn fiets tegen het schuurtje aan. De druk op mijn endeldarm was inmiddels onhoudbaar. Gelukkig was er achter het schuurtje wat ruimte die grensde aan een blinde muur van het buurgebouw. Ik struinde door de struiken van de tuin en knoopte alvast mijn gulp open. Op het moment dat ik mijn broek naar beneden had gestroopt en hurkte, spetterden de bruine afvalstoffen al op de vochtige kleigrond. De wind blies koud op mijn witte billen. Bliksemsnel trok ik mijn slip weer omhoog. Onmiddellijk voelde ik hem in mijn naad plakken.
"Shit." De ervaring van bevrijding en opluchting maakte snel plaats voor een gevoel van intense goorheid. Oef, gelukkig had niemand mij gezien. En zaten er geen spetters op de hakken van mijn schoenen.

Binnengekomen deed ik eerst mijn jas uit en zocht ik gauw het toilet op. Ik pelde mijn onderbroek van mijn reet en ging zitten. De bril voelde koud aan; ik was de eerste die er vandaag gebruik van maakte. Niets geen prettige lichaamswarmte van die ene leuke collega om in mij op te nemen. Balen, zeg.
Met wat toiletpapier probeerde ik de bruine vlek uit mijn slip te poetsen. Dat lukte maar half. Een nieuwe golf vloeibare excrementen bood zich aan. Koud rioolwater spatte tegen mijn billen. Vervolgens reinigde ik uitgebreid mijn anus. Was er nog wel papier genoeg? Het was er in overvloed, zij het dat het van dat ruwe enkellaags schuurmateriaal was. Toen ik opstond om mijn kleding weer op orde te maken en achter mij keek, zag ik dat er iets bestaat dat nog onsmakelijker oogt dan een toiletbril met plasspetters erop. De bruine derrie zat tot hoog aan de rand van de pot geplakt. Dit vroeg om een uitgebreide schoonmaakactie met de pleeborstel. Zuchtend deed ik mijn werk. Voortaan nooit meer zeuren, dames.

Ik word er schijtziek van. Soms denk ik: "Geef mij maar gewoon een herenplee. Daar maakt het niet uit of je het menselijke afvoerwater langs de pot sproeit. Of dat de handdoek naar poep ruikt."
Maar ondanks alle nadelen geef ik de absolute voorkeur aan deze nieuwe werkplek. Zoveel aandacht heb ik nog nooit gehad. Geef mij een werkplek met louter vrouwelijke collega's en geloof het of niet: ik ben je man.


Apeldoorn, januari 2008