We leven nog
Daarmee is ook alles wel gezegd. Ik dank u voor uw aandacht.
Flauwe grap. Maar een flauwe grap maakt dat leven nog enigszins aangenaam.
De wereld staat namelijk in brand. Een aardbeving in Turkije, de overstroming in Thailand, een kernramp in Japan, de 'lente' in Arabische landen, een blondgeverfde man met een kwajongensgrotebek en een gedoogkabinet, een orka naar Tenerife (de gékste dingen kwakken ze daar op je bord!), ons wereldddeel aan de rand van de financiële afgrond, het risico dat je tegenwoordig in de trein Nick en Simon tegenkomt (daar ga je toch dun van poepen en zie dan maar eens een plaszak te vinden), honger in Afrika, een negerjoch dat het land uit moet of toch niet, niemand die luistert naar de tentenkampjes in New York en Amsterdam of andere plaatsen (even dacht ik een tentje te zien in mijn mooie Apeldoorn, maar het bleek een bouwvakker die in het Apeldoorns Kanaal aan het vissen was), buurkinderen worden ontvoerd en misbruikt en vermoord, het eten in de gevangenissen blijkt vies (ik vraag me af: wat valt er te verpesten aan water en brood?), de pensioenen dalen en de kans dat wij ooit iets krijgen dus ook, Robert Kranenborg, de zorgkosten rijzen de pan uit en dus ook mijn zorgen, … en iedereen loopt op straat buiten te bellen en te pingen alsof er niets aan de hand is! De wereld gaat naar de knopjes, neemt u dat van mij aan. En zeg vooral dat ik het gezegd heb.
"Maar we leven nog," zei mijn moeder soms. Niet dat ze van nature optimistisch was. Ze zei het voor de kinderen. Mijn moeder deed alles voor de kinderen. "Ik zeg het voor jouw eigen bestwil, hoor! Niet voor mijzelf." "Als de kinderen het naar hun zin hebben, dan heb ik ook een fijne vakantie." Die uitspraak liet wellicht de ware reden zien dat ze het zei. Het ging er dus gewoon om dat zij zelf een fijne vakantie had; niet dat wij er een hadden. Maar om ervoor te zorgen dat zij een leuke vakantie zou krijgen, moest ze dus eerst zien te regelen dat wij het naar onze zin hadden. In vergadertaal noemen we zoiets: een verborgen agenda.
Als papa de auto total loss had gereden, toen de wasmachine in de fik was gevlogen en wij onze weg naar buiten langs tientallen brandweerlieden hadden gevonden, als mijn godsdienstwaanzinnige oma weer eens de hele familie tegen elkaar had opgezet, toen het ganse gezin hoestend en proestend en klappertandend van de hersenvliesontsteking en de dubbele bof te bed lag, als die hele vakantie mislukte doordat het strandhuisje was weggewaaid, Zeeland weer eens was ondergelopen, het vakantiegeld al op bleek voordat we überhaupt vertrokken waren, alle bagage van de imperial van het dak van de auto afflikkerde en over het asfalt van de snelweg stuiterde, als mama haar derdegraads zonverbrandingswonden likte, dan nog zei ze: "Maar we leven nog." Zo kun je alles wel wegrelativeren en dat doe ik dan ook graag.
Vandaar dat ik mij hier nu niet boos zal maken om mijn persoonlijk leed, zoals u van mij gewend bent. Da's voor u wel jammer, want u keek er vast juist naar uit dat ik hier ouderwets ziedend tekeer zou gaan over mijn kleine ergernissen.
Ik geef toe: dat verbouwinkje aan mijn badkamer ging niet helemaal zonder slag of stoot. Drie weken lang zat ik zonder water (kon u het ruiken?) en lag mijn huis vol puin en stof en bouwfuckers met een ranzig reetdecolleté (terwijl ik op vrouwen val). Maar we leven nog.
De duim die ik tussen de deur had gekregen (gekrégen?), die deed wekenlang godsgloeiendegezondheidssandalenpijn, de nagel werd pikkezwart en liet uiteindelijk zelfs helemaal los, waardoor ik nu lange tijd door het leven moet met een kinderpleister. Maar we leven nog.
De spaarloonregeling stopt. Terwijl er met mijn loon helemaal niets te sparen of te regelen is! Maar we leven nog.
Na jaren van chronische rugpijn besloten we weliswaar dan maar een nieuw bed te kopen ('Beter kun je niet krijgen,' zei dat malle mens van de winkel) en dat ding kwam er ook nog en kostte drieduizend neuro's ('krijgen'?!) en een hele dag dat ik thuis moest blijven om de bezorgers binnen te laten, en nu na een halve week zit de pijn niet meer in mijn rug, maar in mijn schouders. Moet ik gloeiendegloeilampfitting ook een nieuw kussen aanschaffen! Vrouwlief vroeg of ik háár kussen wilde. Nou, met die nekpijn was ik helemaal niet geil te krijgen. Maar we leven nog.
Over Vrouwlief gesproken: die ziekte van haar leek redelijk voorbij, maar niets is minder waar. Nadat die tumor was weggehakt, ik maandenlang tegen een kale kop aan moest kijken en rekening moest houden met die kuren van d'r, leek de rust wat wedergekeerd. Maar nee, nu zit ze aan de hormoontherapie en ik ga het niet eens uitleggen. Daarnaast heeft ze te kampen met lymfeoedeem, moet ik twee keer in de week haar rug en tiet intapen en draagt ze aan haar rechterarm een soort steunkous, waardoor ik bij bezoek voortdurend aan iedereen moet uitleggen wie of die mummie naast mij is. Maar we leven nog.
Onze zomervakantie in een luxueus hotel in hartje Londen. Vierhonderd fucking pond voor vijf fucking nachten. Er stond een bed in onze kamer en meer kon er niet in. Eén persoon kon ernaast staan. Plaats voor een koffer was er niet. Ook niet voor de stofzuiger. In de badkamer stond het toilet (onder de douche) en de meeste ruimte hád je in die douchecabine. Het ontbijt bestond uit zelf te roosteren toast met één soort shitjam. In the breakfast room stonden drie krukken om op te zitten en één Pakistaanse jongen die de bordjes met de hand afwaste. Nog een mazzel dat we maar met z'n tweeën waren. Het 'Park Hotel' heette het. Geen park in de hele bloody buurt te bekennen! Maar we leven nog.
En de hele zomer kwam de regen met bákken uit de hemel! Maar we leven nog.
Nog eentje dan. Vrouwlief ruimt nog steeds de vaatwasser niet in volgens het enige juiste systeem: het mijne. Maar we leven nog.
U merkt: dit stukje is geen actueel, politiek of geëngageerd pleidooi. Dit stukje verandert niets aan uw opinie over wie of wat dan ook. Zelfs niet over mij. Sterker nog: ik zet u hiermee helemaal niet aan het denken. Dit stukje is een ode aan het gewone. Over het fijne van het kleine. Net als al mijn andere stukjes.
Die nieuwe werkplek (had ik al verteld dat ik een nieuwe laat maar) en de fietstocht iedere dag erheen, de lach van Vrouwlief, mijn favoriete platenwinkeltje in mijn o zo geliefde Apeldoorn en het sluiten ervan (van het winkeltje, niet van Apeldoorn - hoe kom ik nu aan mijn mooie muziekjes?), mijn fenomenale kookkunsten die ik onbedoeld het gootsteenputje in mieter, de herinneringen aan vroeger thuis, die geinige gedachten en uiteenzettingen over helemaal niets, de heerlijke hals en die prachtige blik van dat ene meisje, al mijn halfzachte angsten, het middagje in de kroeg met de mooie mensen om mij heen - het zijn die kleine doodgewone dingen die iedere keer weer pijnlijk, schurend duidelijk maken: we leven nog. Had mijn moeder toch weer gelijk.
Ja. We leven nog. Maar daarmee is ook alles wel gezegd. Ik dank u voor uw aandacht.
(De wereld staat in brand; steek uw kop maar in het zand.)
-
Apeldoorn, oktober 2011