Weer niets voor mijn weblog
Gisterenmorgen stond ik op. Ik was de avond ervoor naar bed gegaan, vandaar. Dat is niet vanzelfsprekend. Je kunt ook opstaan als je net bent gevallen. Of als je drie dagen ervoor bent gekruisigd en daarna begraven in een grot. Dat was echter niet het geval. Vrouwlief heeft een gat in beide handen; ik niet. Ik stond alleen maar op.
Na het opstaan ging ik mij wassen en aankleden. Vervolgens sloop ik naar beneden, alwaar ik mijn ontbijt en lunchpakket klaarmaakte. Ook las ik de krant en ging ik eens fijn poepen. Een leven vol verrassingen, daar houd ik van. Toen was het tijd om naar de nieuwe werkplek te gaan.
De stinkende streekbus was laat. Heel laat. Eindelijk, daar was hij. "Je hoeft niet in te checken, hoor!" riep de chauffeuse. Dat was aardig van haar. Verder kende ik haar niet. Verder wílde ik haar ook niet kennen. Het leek me een naar mens. Vooroordelen, wie kan er zonder? Ik zocht een plekje, opende mijn boek en hoopte maar dat ik in Arnhem mijn aansluiting zou halen.
Nog geen vijf minuten later stonden we stil op de A50. Lang. Heel lang. (Achteraf bleek de file ongeveer 21 kilometer lang te zijn.) Maar goed dat ik niet de bus eerder had genomen. Die bus stond bijna dwars op de snelweg, met de voorkant in de kreukels. Eromheen lagen de brokstukken van twee personenauto's. Op de tegemoetkomende rijstrook stond ook een file. Niet dat daar iets was gebeurd. Nee, iedereen wilde kijken wat er aan het handje was op ónze rijstrook en minderde daarvoor vaart. Langzaam rijdend en stilstaand verkeer als resultaat.
Normaal gesproken kan ik op het station in Arnhem de stadsbus van iets voor achten pakken. Nu moest ik rennen om die van iets voor half negen nog te halen. Op het nippertje. Hijgend plofte ik neer op een bank. Op naar de nieuwe werkplek!
Wat ik allemaal uitspook op mijn nieuwe werkplek? Gaat u geen zak aan. Er was ook geen zak aan. Die dag niet. Normaal is het spektakel van de bovenste plank, maar nu even niet. De broek kan niet altijd gespannen staan. Of zoiets.
En dus vluchtte ik om half vijf de deur uit. Bij de bushalte stond dat malle wijf. "De bus is laat," zei ze, zonder dat ik iets had gevraagd. Volgens mij was het nog lang geen tijd. "Er is versperring op de A50."
"Dat was vanmorgen," zei ik. "Bovendien komt deze stadsbus helemaal niet over de A50, dus kan hij daardoor ook niet te laat zijn."
Het malle wijf zei verder niets. Mooi zo. Kijk, daar had je de bus. Precies op tijd. Het malle wijf gaf me geeneens gelijk. Wat een mal wijf.
Exact om vijf uur, zoals het volgens de dienstregeling hoort, was ik op het busstation van Arnhem. Dan heb ik meestal nog een kwartiertje voordat de stinkende streekbus naar Apeldoorn komt. Even de Bruna in. Zou de nieuwe Prog er al zijn? Nee, die was er nog niet. Ik lees niet veel tijdschriften, maar de Onze Taal en de Prog wil ik toch niet missen. Op de Onze Taal heb ik een abonnement; op de Prog niet. Vraag me niet waarom. Ik vroeg toch of je me niet wilde vragen waarom!? Waarom doe je het dan tóch? (O, was jij dat niet? Sorry.)
Snel weer terug naar het wachtperronnetje. De stinkende streekbus was er nog niet. Toch zou hij nu ieder moment moeten komen.
Ik wachtte. Ik wachtte nog wat langer. Ik wachtte nóg wat langer. Weet je wat? Zo lang die bus toch nog niet kwam, kon ik net zo goed nog wel even wat langer wachten. Zei iemand dat ik nog wat langer moest wachten op de bus? Je bekijkt het maar. Ondertussen wachtte ik nog wat langer. Hoe lang stond ik hier nu al? Had het zin om te weten hoe lang het duurde? Zo lang de bus er nog niet was, maakte het toch niet uit. En dus wachtte ik nog maar even wat langer. Ik heb het al vaker gezegd: 'Wachten duurt lang. Zeker als het veel tijd kost.' Van al dat wachten kreeg ik pijn in mijn poten. Die stinkende streekbus kwam maar niet. Vast vertraging. Daar kon je op wachten.
Eindelijk, daar was een bus naar Apeldoorn. Het was niet de goede. Deze ging al bij Beekbergen de snelweg af en reed dan via Beekbergen naar het centrum van Apeldoorn. Mijn eigen bus, waarop ik eigenlijk stond te wachten, ging bij mijn woonwijk De Maten pas de snelweg af. Met die was ik veel sneller thuis dan met deze, dus. Maar ik stapte wel in. Wie weet hoe lang ik nog zou moeten wachten op mijn eigen bus.
Zowaar, ik had een zitplek! Om mij heen werd het druk. Er moesten mensen in het gangpad staan. Het werd met recht een stinkende streekbus. Wat was het benauwd, zeg.
Ik keek naar voren. Op het schermpje boven de vooringang las ik de tijd. Het was zes uur. Ik had een uur staan wachten! Zie je wel dat wachten lang duurt? Zeker als het veel tijd kost.
Al na twee minuten stonden we in een file. We waren de binnenstad nog niet eens uit. Nog lang niet.
"Sjonge, dat schiet lekker op," klonk het achter me. Alsof iedereen in de bus blind of debiel was. Sommige mensen zou je toch. Ik keek stiekem achterom. Het was een of andere jonge griet. Veuls te dom en veuls te dik. En lelijk! Dat vond ik wel sneu voor haar, dat ze nog lang moest wachten op die hoofdtransplantatie. Een ander vet mokkel ging luid in op de opmerking. En geloof het of niet: de halve bus bemoeide zich ertegenaan.
"Waar kom jij vandaan?" vroeg de griet aan iemand.
"Uit Apeldoorn," zei een mooie zachte vrouwenstem. Kijk, dan wil ik me wel even omdraaien. Verroest, was me dat een leuke jonge vrouw. Iets getinte huid, prachtige donkerbruine ogen en lang steil donkerbruin haar. Ik had haar wel vaker gezien in de bus. Ze stapte bij dezelfde halte uit als ik. Alleen moest ik de andere kant op lopen dan zij. Jammer.
"Nee, dat bedoel ik niet," zei de griet met het brein van een gootsteenontstopper. "Waar kom je vandaan? Niet uit Nederland, zo te zien."
"O, ik ben hier wel geboren, hoor," zei de mooie vrouw vriendelijk. "Mijn ouders komen uit Turkije."
"O, doe je ook aan de rammedan dan?"
"Ja."
"Lijkt me best moeilijk. Dan mag je echt de hele dag niet eten, hè?"
"Dat klopt. Maar het valt mee, hoor. Ik werk gewoon lekker door; dan merk ik er niet zo veel van. En 's avonds eten we gezellig met z'n allen."
"Dat Suikerfeest zal wel een lekkere schranspartij zijn?" Volgens mij kon ze d'r IQ tellen op de vingers van één van haar handen. De andere hand had ze ongetwijfeld nodig om de tel bij te houden.
"Het is echt een feest. Daar hoort van alles bij: leuke mensen, muziek, soms zelfs dans en ja, ook een hapje en een drankje."
"Ik zou dat niet kunnen." Dat kon je aan haar zien. Dat is op zich niet erg, dat iemand het voorkomen van een moddervette trol heeft. Erger was dat ze d'r monsterlijke muil niet dicht kon houden. Het toeterde en taterde maar door.
De stinkende streekbus stond al tijden stil. Op het schermpje was het al half zeven. We stonden nog altijd op de uitvalsweg. Er gingen verhalen rond dat de snelweg helemaal was afgesloten. Hoe moest dat nu? Gingen we dan via Deelen en Hoenderloo? Dat was een flink eind om. En die weg zou iederéén nemen en dus poepiedruk zijn. Ik was benieuwd of ik nog vóór het donker thuis zou zijn.
Pas om zeven uur kwamen we bij de oprit van de snelweg aan. Die was inderdaad afgesloten. De stinkende streekbus pakte de smalle weg die zich langs de snelweg slingerde. Het was officieel een fietspad of een weggetje voor lokaal verkeer. Een hele sloot personenauto's achtervolgde ons.
Onderweg passeerden we de reden van de vertraging. Een vrachtwagen met betonnen platen was op de snelweg ongebruikelijk tot stilstand gekomen. Er was duidelijk sprake van een fikse schaarbeweging: de truck lag half op zijn kant en dwars over het wegdek. De ravage was enorm.
Het ging niet snel, maar op dit slingerweggetje konden we nu wel doorrijden. Gelukkig maar, want nu overstemde de motor van de stinkende streekbus grotendeels het gekakel van de trollengriet en haar bevriende mokkel. Ze waren nog steeds in een kruisverhoor met de mooie vrouw. Waarom ze geen boer'nka droeg, want dat deden mossellima's toch?
De tocht naar het centrum van Apeldoorn duurde eeuwen, zo leek het. En wachten duurt lang.
Op het busstation moest ik nog twintig minuutjes wachten op een stadsdienst. Het was bijna half negen toen ik de voordeur van mijn woning opende. Ik zette mijn tas in het halletje en deed mijn jas uit. In de woonkamer begroette ik Vrouwlief met dikke zoenen en een korte uitleg waarom ik zo laat was. Ze vroeg voor de zoveelste keer waarom ik niet aan een mobiele telefoon wilde, want ze had zich best ongerust gemaakt. Ik glimlachte bij de wetenschap dat Vrouwlief nog altijd van mij hield. Ze ging het eten opwarmen en ik nam plaats achter de computer. Met een druk op de muisknop opende ik het tekstverwerkingsprogramma. Vervolgens legde ik mijn handen op de toetsen en wist ik het. Weer niets voor mijn weblog.
-
Apeldoorn, september 2011