Dichtsels
Vandaag is het Nationale Gedichtendag. Meesterschrijver bazbo draagt daar het zijne aan bij. Jammer, maar het is even niet anders. Profiteer er nou maar van.
*** *** ***
Begrensd
De zweem van nevel zakt over het veld
Eronder eenzame poten van de koe
Een zon zoekt maar breekt niet door
De mist is taai
Witte wereld zonder sneeuw
Iemand trapt er dwarsdoorheen
De haren nat, zijn jas begrijsd
De tijd niet rijp
Met zilte wangen blikt hij op
De koe die kontig dwars op wind
Hersenloos het stomme beest
Er is geen wind
Een eiland voor de weidse waas
Koeienpoten achter prikkeldraad
Gouden regel ook voor mist:
Het veld niet uit
*** *** ***
badkamerspiegel
eventjes laat
ik die oude
rimpelbillen
dansen op mijn
vingertoppen
dan weet ik weer:
we moeten
allen
dood
*** *** ***
Een goede fles rode port
wreekt zich de andere dag
Zelden zo zwart gekakt
*** *** ***
Preventief
Vooraleer dat wij ter node wenden
Zwelgt de vader in zijn schulp
Tot haar schoot zijn onschuld wrake
En van toeten eeuwen stelt
Dat u ook zo schijnig vloede
Moge rust uw deelbaar zijn
Doch het onverhoede klare
Met een dode tocht daarbij kan zijn
Toe, het lot zal fluks verkeren
Brengt ons lust tot gras en wei
Naar de gindse overmachte
Waar mijn luchtbuks zachtjes piept
Zo ook matig blad bescheiden
Riekt een weinig naar de toorn
Waar begrip u thans onthoude
't Is de klank die telt; niet meer
(Maar goed.)
*** *** ***
moordend, zo zou ik het wel willen noemen, die ziekte waaraan ze overleed
ik vul morsend de zoutpot bij; witte korrels zwalken over het aanrechtblad
hoe lang kan men spijt hebben, verdriet of wrok – heel lang, of toch maar niet
ik veeg het knoeisel weg; het valt op de plavuizenvloer, niemand die het ziet
de sporen gewist, voorgoed uit het geheugen (zoals ik mijn hele leven al gedaan had)
wild hak ik in op uien op de snijplank – denkend aan haar stem die sneed
op tv krijgt een sporter een gouden medaille; hij strekt (triomf) zijn armen in de lucht
wat leuk voor zijn moeder, zou ze hardop door het huis hebben gezucht
ze zei nog net niet erachteraan: jammer dat jij zoiets nooit voor mij deed
*** *** ***
Daar
Waar de vos uit jagen gaat, behoedzaam stappen zet, zacht
Waar ik op het uur u, de dageraad, en op uw zoete adem wacht
Waar rust over de aarde glijdt en leegte om zich henen grijpt
Waar menig viezig manspersoon een katje in het donker knijpt
Waar wind ruist door zwarte struiken, lantaarns zwak schijnen, de uil vuil lacht
Waar mane schijnt en mensen slapen - daar is het nacht.
*** *** ***
Ze riep: 'Wat stinkt het hier!'
Ik zei: 'Ik ruik het ook.'
En dacht, boerend van mijn bier:
'Maar goed dat ik niet rook.'
*** *** ***
Een goed gedicht
Een goed gedicht
heeft veel wit
om zich heen
Is deze pagina
al vol?
*** *** ***
Apeldoorn, januari 2012
(Doet u ook een poging tot dichtsel hieronder?)