Drie ontmoetingen

Ed (Ared)
Door het prikkeldraad zag hij iemand staan. Hij was lang, blond en eerder pezig dan gespierd, duidelijk uitgehongerd. De enorme wallen onder zijn ogen wezen op slechte nachten, maar de blauwe plekken over zijn hele lichaam wezen op nog veel slechtere dagen. De jongen - veel ouder dan achttien kon hij niet geweest zijn - leek op de man uit het nieuws, de Bosniër in een Servisch concentratiekamp, die in alle journaals en op de voorpagina's van alle kranten en tijdschriften te zien was geweest. Maar het was hem niet. Hij was het zelf. Hij zag zichzelf staan, daar achter het prikkeldraad, en voelde de pijn van alle martelingen.

Hij schrok wakker, onder het zweet. De volgende dag kwam hij de Joegoslaaf weer tegen op school.
"Hoe gaan het?"
"Prima, en met jou? Je Engels wordt al beter, merk ik."
"Het gaan. Maar nog erg... hoe zeg? Slecht dromen?"
"Nachtmerries?" Daar kon hij zich wel iets bij voorstellen.

Hij was de Joegoslaaf enkele dagen daarvoor voor het eerst tegen gekomen. Het was een gewone dag geweest, weinig anders dan de dag ervoor, of de vele dagen die daarna nog zouden komen. Hij was vroeg opgestaan, had zich gedoucht, aangekleed, had z'n haar gekamd, een bordje cornflakes naar binnen gewerkt, was op de bus gestapt en naar school gegaan. En ook daar had de onverbiddelijke routine zich voortgezet: hij had een beetje getekend tijdens het boeiende exposé van meneer Luce over de nulpunten van een derdegraads standaard functie, had die tekening afgemaakt tijdens Latijn, en had daarna een uurtje autorijles. Toen volgde er een uur Engels, waar een matig interessante tekst van Joan Didion werd gelezen, over het gebrek aan inspiratie bij schrijvers. Over gebrek aan inspiratie gesproken.

En na dat alles was er pauze, waar hij verwachtte een lunch te krijgen die naar niets zou smaken, en waarschijnlijk gesprekken over koetjes en kalfjes zou voeren met zijn vriendin, wat wel aangenaam zou zijn, maar niet echt sleurdoorbrekend. Maar de lunch pakte anders uit. Het begon al toen hij bij zijn tafel aankwam. Er zat iemand op zijn plaats. Op precies dezelfde plaats waar hij iedere dag en iedere pauze zijn lunch nuttigde, zat nu één of andere slungel met een belachelijke cowboyhoed op. Ondanks dat hij zich stierlijk verveelde, had hij geen zin in heibel en besloot en stoel meer naar links te gaan zitten.
"Leuke hoed," zei hij toen hij zijn lunch op had.
"Niet begrijp. Niet spreek Engels," was het antwoord. Het bleek een Joegoslavische vluchteling te zijn, door het Rode Kruis uit één van de Servische kampen gesmokkeld. Hij zag er afgeleefd uit, maar met die maffe hoed en een sympathieke glimlach had hij toch iets zeer innemends.

Enkele weken later kwam hij de Joegoslaaf weer tegen op de gang. Hijzelf was de dag ervoor voor het eerst sinds tijden weer eens naar de kapper geweest, en het eerste wat de Joegoslaaf (nu al in redelijk goed Engels) zei, was: "Wat heb gedaan met je haar? Eerst goed, maar nu..." waarna de Joegoslaaf langzaam zijn hoofd schudde, haast alsof hij medelijden had. Commentaar over zijn haar was iets wat hij normaal gesproken niet zou pikken. Ten eerste omdat hij totaal geen waarde hechtte aan zoiets oppervlakkigs als haar, en ten tweede omdat hij zijn eigen haar prachtig vond. Maar uitzonderingen moesten er zijn, vond hij. Dus glimlachte hij en zei: "Het moest er af van m'n vriendin."
Het werd de laatste keer dat de Joegoslaaf en hij wat tegen elkaar zeiden. Meteen toen de Joegoslaaf genoeg was hersteld, vloog de jongen terug naar zijn vaderland, om de strijd voort te zetten.

Maanden later zat hij weer in Nederlandse schoolbanken. De ervaringen van zijn jaar Highschool begonnen steeds meer tot het verleden behoren. De pauzes bracht hij door in een Nederlandse kantine met Nederlandse vrienden.
"Hé, moet je niet eens naar een kapper, ofzo," zei één van zijn vrienden. "Je haar ziet er niet uit, zo lang."
De koude rillingen liepen hem over de rug. Wat te doen, wat te zeggen? De herinnering aan de Joegoslaaf drong zich met geweld op, maar de naam van de jongen kon hij zich niet eens meer herinneren. Hoe kon hij zich hier druk maken om zijn haar, terwijl een jongen die hij kende, iemand die vrijwel net zo oud als hij was, iemand die net als hij de halve wereld rond was gevlogen naar een kleine voorstad in Amerika, waarschijnlijk al gesneuveld was op de slachtvelden van Bosnië? Zou iemand kunnen begrijpen hoe die drie korte ontmoetingen hem hadden aangegrepen?
"Pas maar op," zei hij. "De laatste die een opmerking over mijn haar heeft gemaakt, leeft nu niet meer."

Dit was het vierde deel uit een serie portretten van mensen die ieder op hun eigen manier een wereldreiziger zijn. De overige delen vind je hier:
Deel 1 - Het verhaal van een vertrek
Deel 2 - Het verhaal van een beklimming
Deel 3 - Het verhaal van een vlucht