Haastrecht slot

Laurens (Gramps)

Dit is het derde deel van een serie van drie columns, lees voor het verband eerst de vorige twee.

Na ons bezoek aan museum De Hoge Boezem begon het naar ons idee tijd te worden voor een lunch. We namen de auto en sukkelden door het straatje richting museum Bisdom van Vliet waar we de rest van de collectie nog wilden gaan bekijken. We parkeerden vlakbij het museum voor een restaurant genaamd Het Witte Hof. Er bleek een mooi terras te zijn, direct aan de Hollandse IJssel. Het gebouw is uit de negentiende eeuw. Navraag leerde dat er vroeger personeel van mevrouw Bisdom van Vliet woonde. Die dame had 26 personeelsleden, waaronder zes of zeven tuinlieden.

We hebben in de loop van de tijd natuurlijk op veel plekken iets genuttigd, maar sommige ervan blijven je bij. Daar wil je nog eens naartoe. Dit was er weer zo een. Goed eten en drinken, nette prijzen, vriendelijke mensen en een terras waar je moeiteloos een hele middag kunt doorbrengen. Echt een aanrader. Het riviertje wordt recreatief bevaren, dat vind je leuk als je zoals ik 35 jaar aan de Vecht hebt gewoond. We kennen allemaal de verhalen van de trekschuit van vroeger, de rust die er heerste, het kalme tempo. De meeste recreanten op bootjes hanteren ook dat tempo. Op zijn dooie gemakkie was een pensionado zijn dek aan het schrobben met water uit de rivier. Zijn vrouw deed de ramen. Bootjes die langsvoeren deden dat in een wandeltempo of nog trager. Dat hand opsteken ken ik uit de motorwereld, een mooie gewoonte die de bootmensen ook hebben.

We belden aan bij het museum en werden verwelkomd door een dame van, u raadt het al, ruim boven de zeventig. We zeiden haar dat we een week tevoren het museum al even hadden bezocht en dat we ons bezoek nu wilden vervolgen. Een introductie was dus niet meer nodig. Het bleek dat de keuken niet kon worden bezichtigd, dat was privéterrein. Onze gastvrouw had blijkbaar plezier in onze vragen en opmerkingen, want af en toe vroeg ze ons om even iets nader te bekijken. Daar kwam dan een verhaal bij dat de vorige keer achterwege was gebleven. Zo bleek mevrouw altijd in hetzelfde vertrek boven te zitten. In een kast was daar een laatje waaraan een mooi verhaal vast zat. Mevrouw gaf nooit geld wanneer iemand aan de deur kwam. Begrijpelijk, in het kleine dorp waren 15 kroegen, dus ze kon wel raden waar veel van haar geld terechtkwam als ze zich een keer liet vermurwen. Nee, zij deed dat anders. Ze schreef eigenhandig een briefje. Er stond bijvoorbeeld: goed voor 5 pond tarwebloem, 2 pond boter, 3 kan melk en 100 turven. Uiitsluitend te besteden bij kruidenier Pietersen. Onderaan stond steevast haar volle naam: P. le Fèvre de Monitigny – Bisdom van Vliet. Men ging met dat briefje naar de kruidenier in kwestie die de goederen leverde en later met het briefje in de hand bij mevrouw zijn geld kon halen. In een doosje in dat laatje lag een hele serie van die briefjes.

In de slaapkamer staat het bed van mevrouw. Apocrief verhaal, van internet: mevrouw sliep zittend, want in die tijd was men bang voor liggend slapen. Dat blijkt onwaar, ze sliep wel degelijk net als wij. Ons valt steeds weer op hoe ontzettend bewerkelijk alles was in die tijd. Ik schreef daarnet dat ze 26 personeelsleden had. Als je rekent dat er in de koude maanden minstens tien kachels moesten worden verzorgd, dan was er al minimaal 1 meid die daar daar dag en nacht mee bezig was. Hout, turf of kolen halen, asla leegmaken, noem maar op. Ze had minimaal een of twee naaisters, een gezelschapsdame, een secretaris. En een belhit, dat natuurlijk ook.

Ik las over een blijk van grote menselijkheid van mevrouw Paulina. Ze was zelf kinderloos, maar haar major domus had een enig kind, een dochtertje dat zij als haar kleinkind beschouwde. Ze betaalde de HBS en de verdere studie van dit kind en gaf haar een groot huis toen ze ging trouwen. Nogal erg progressief trouwens in die tijd, een meisje uit een boerendorp dat in de stad naar de HBS ging! En daarna studeren. Ik denk dat er in het hele land over werd gepraat.

De overtuin hoort niet meer bij het huis. Het monumentale hek dat de tuin afsloot is enkele tientallen meters achteruitgezet om plaats te maken voor de brede provinciale weg. Als je leest en op oude prenten ziet wat er allemaal stond moet je met pijn in het hart concluderen dat ook hier de sloopwoede van de vorige eeuw had toegeslagen. Nu zouden we dat nooit meer doen, maar toen was efficiency het Leitmotiv van de gemeente. De man die eind 17e eeuw de rode beuk in de achtertuin plantte herhaalde dat de twee volgende jaren nog eens ter gelegenheid van de geboorte van nog twee zonen. Die beuken werden ziek en zijn verwijderd. Doodzonde. Ook een oude boerderij en wat andere zaken vielen ten offer aan moderne inzichten.

Na het bezoek namen we de auto en reden langs het riviertje de Vlist naar het dorpje Vlist. Toen onze kinderen jong waren kwamen we daar geregeld voor het polsstokfestijn ‘De Vlister Bokaal’, een wedstrijd die overigens nog steeds jaarlijks wordt gehouden. Ik ken maar heel weinig sporten die zo het aankijken waard zijn en ook nog eens voor zo veel hilariteit zorgen, ook bij jongere kinderen. Het weggetje naar Vlist is uniek, zo fantastisch mooi. Op de Vlist mag men alleen nog maar kanovaren en roeien, dus het is er praktisch ongerept. Je laat de haastige autorijders er gewoon even langs en je sukkelt lekker verder. Bij de ingang van het dorp is er een restaurant met terras aan de Vlist. Weer zo’n ervaring om jaarlijks te herhalen. Schitterend, in een woord.

Het was het zoveelste museum waar we met zijn tweetjes waren. Ik heb overigens even navraag gedaan: het maximaal aantal bezoekers dat wordt binnengelaten is tien.