Haastrecht (2)

Laurens (Gramps)

Dit is het tweede deel van een serie. Lees voor het verband eerst deel 1: Een museum voor twee.

We besloten om niet te lang te wachten met ons vervolgbezoek aan Haastrecht. Dat is toch wel een voordeel aan pensionering: als je zin, tijd en poen hebt ga je gewoon. Niet op maandagen want dan zijn zowat alle musea dicht, maar verder zijn er weinig remmingen in ons reisgedrag. We moesten nog een keertje naar het Bisdom van Vliet museum terug om de rest te bekijken. En er is een gemaalmuseum dat we ook graag wilden bekijken. Op de dag dat we gingen was het aangenaam weer, niet te heet. In de auto met de airco aan is dat nooit een punt, maar iedere keer dat je uitstapt een knal krijgen, dat is dan weer wat minder. Eerst het gemaal dan maar.

Haastrecht is klein en beide musea staan aan dezelfde straat, dus het adres was gauw gevonden. Alleen, er was niemand te bekennen. Dus gingen we eerst maar eens te voet het dorp in. Vrijwel altijd is er wel een bakker te vinden met een paar stoelen voor de winkel waar je lekkere koffie met roomsoezen kunt scoren. Zo ook hier. Na de koffie kuierden we weer richting museum en ja, nu was er wel iemand. Iemand maakte juist de voordeur open en zette een aankondigingsbord buiten. We zagen dat het een heel oude man was, bovendien niet goed ter been, dus we vroegen of we welkom waren voor een bezoekje. Hij straalde letterlijk van genoegen en heette ons hartelijk welkom. Het bleek een buitengewoon charmante heer te zijn, tachtig jaar oud, maar met zijn hoofd was niets mis, in tegendeel. Ik loop nog altijd te duizelen van de hoeveelheid kennis die hij over ons uitstortte. Met recht kon je hier spreken van een wandelende encyclopedie. Geweldig om zoiets mee te maken.

Aan de hand van een presentatie op dia’s vertelde onze gastheer op bevlogen wijze over alle aspecten van de waterhuishouding in en om zijn dorp, en dat vanaf het jaar 1000. Het inpolderen blijkt al heel vroeg te zijn begonnen. De Romeinen wisten al hoe je een dijk moest aanleggen, dus die kennis werd een millennium geleden al in praktijk gebracht. Men liep wel meteen tegen iets verontrustends aan, en dat was het feit dat je veengrond wel kunt ontwateren, maar dat het volume van die grond dan ook kleiner wordt. Het klinkt in. Over duizend jaar is het niveau van de polderbodem wel 3 tot 4 meter gezakt. En dat heeft zo zijn gevolgen voor de afvoer van overtollig water. In eerste instantie was de Hollandse Ijssel een getijdenrivier, dus bij eb kon men het water wel kwijt. In de eeerste eeuwen gebruikte men door mensen aangedreven molens, of tredmolens met paardenkracht. Pas eind 15e eeuw deed de windmolen zijn intrede. Het grote nadeel van die dingen, afgezien van de afhankelijkheid van de wind is de beperkte opvoerhoogte, ongeveer anderhalve meter. Tegelijkertijd had men nog steeds met de inklinking van de veengrond te maken, alsmede met het feit dat men de Hollandse IJssel van sluizen ging voorzien en zo het water erin hoog en bevaarbaar hield. Uitmalen op de rivier ging op een gegeven moment niet meer. Inventief als men was ging men toen over op getrapt bemalen: Eerst in een tussenwatertje dat een waterpeil had van iets minder dan anderhalve meter boven het waterpeil in de polder, en dan uit het tussenwater in de rivier. Voor dat tussenwater ontwierp men een klein poldertje genaamd De Hoge Boezem, wat nu de naam is van het museum.

Onze gastheer vertelde ook wat anekdotes uit die vroege periode. Polders werden van elkaar gescheiden door dijken en vaak was het landniveau in de ene polder wat hoger dan in de polder ernaast. Als men dan wateroverlast had in de hoge polder werd op een nacht gewoon effe de dijk naar de lage polder doorgestoken. Dan zaten de lager gelegen buren met de narigheid, wat al spoedig leidde tot de instelling van heemraadschappen. Het soort eigenrichting als het doorsteken van een dijk werd met harde hand bestreden, en dat kon alleen via centrale waterhuishouding.

In de Zaanstreek stonden vroeger honderden molens, maar ook in de Krimpenerwaard stonden er heel wat. Kinderdijk kennen we allemaal, maar ook om de Hoge Boezem stond een hele rij van die dingen. De meeste zijn inmiddels afgebroken, slechts een of twee molens zijn er nog. Dat afdanken kwam door het opkomen van de stoommachine die als grootste voordeel had dat ook in windstille tijden kon worden gemalen. In het museum staan een aantal gemalen met aandrijving. Met duidelijke en bevlogen uitleg door onze gastheer. De grootste is een centrifugaalpomp, een enorm geval dat ook enorme hoeveelheden water wist te verplaatsen. Alleen had het ding een paar nadelen: de opvoerhoogte was, net als bij windmolens maximaal anderhalve meter en reparatie was een gruwelkarwei. Was was het geval? Ook binnen de polder waren er tegengestelde belangen; sommige boeren wilden dat er werd gemalen, anderen wilden dat juist niet. Die laatsten kwamen er algauw achter dat je een centrigugaalpomp uiterst effectief en heel goedkoop kon saboteren door in de aanvoer een blok hout te gooien. Het ding liep dan muurvast en moest worden gedemonteerd. Stel u daarbij een gigantisch groot en vele tonnen zwaar ijzeren gietstuk voor dat binnenin een gebouw van de pomp moest worden losgemaakt en opgetild om het gewraakte stuk hout eruit te halen. Met dat gegeven in het achterhoofd wordt dit type pomp dus niet meer gebruikt en is het systeem vervangen door iets met veel meer opvoerhoogte en snelle en goedkope onderhoudsmogelijkheden.

Het was een uiterst interessante ervaring, dit bezoek. Maar ook hier heb ik zorgen en wel over de leeftijd van de vrijwilligers. Als die mensen, nu vaak al boven de tachtig wegvallen is er meteen een geweldige hoeveelheid kennis en ervaring weg. En zoals overal elders is er dan een museum met prachtige dingen om te tonen, maar de mensen die dat willen doen zijn er niet meer. Ik maak het echt niet erger dan het is, we hebben een enorm probleem. We hebben hier in den lande veel meer dan 1000 musea die door vrijwilligers worden gerund en vrijwel overal is het hetzelfde verhaal. De jongere generaties pikken het niet op, het wereldje van vrijwilligers bij musea sterft uit.

En dat is een heel grote verschraling van onze cultuur. Die veel te weinig aandacht krijgt. Over tien jaar is zeker de helft van al deze musea dicht. En de rest is noodgedwongen slechts beperkt open.

Wie weet de oplossing?