Tadderakke, èèrpel èn gòlliepaope

Esther (Estherschrijft)

Het is al even geleden, maar misschien kun je het je nog wel herinneren. Hij viel namelijk best wel op. Tussen alle driedubbel gecheckte en in perfect Nederlands opgestelde columns, plempte ik een stukje plat Tilburgs neer. En ik had niemand gevraagd er nog eens overheen te kijken om eventuele  foutjes eruit te vissen. Dat had ik niet gedaan, nee, want niemand schreef zo goed Tilburgs als ik. Wie schreef er überhaupt Tilburgs? Zo besloot ik mijn column dus ook; met de mededeling dat ik perfect tweetalig was. Gottegot, wat een hoogmoed en tjeuzus, wat kwam die voor de val.

Onmiddellijk werd ik op de vingers getikt. Het was niet Kröökezèèkers, maar Krèùkezèèkers, het was niet verrèkes, maar verèkkes en het was ook niet universiteit, maar uunievèrsietèèt. Al gauw bleek dat ik het verkeerde woordenboek had gehanteerd, wat ik onmiddellijk als excuus aanvoerde, maar ik voelde me toch in mijn eer aangetast. Ik, die al jaren droomde van deelname aan het Grôot Tilbörgs Dikteej, had me gewaagd aan een stukje onvervalst plat Tilburgs dat wemelde van de fouten. Daar ging mijn vermeende tweetaligheid.

In plaats van in een hoekje te gaan zitten kniezen, besloot ik actie te ondernemen en mijn bewering,  die voor eeuwig in zwart op wit over de digitale snelweg zal zwerven, met terugwerkende kracht alsnog waar te maken. Een uitermate geschikte gelegenheid – zeg maar gerust een buitenkansje – deed zich voor in de vorm van een cursus Tilbörgse taol. Tien lessen lang zou ik samen met twaalf anderen de kneepjes van het vak leren. Ondersteund door het enige echte gezaghebbende Tilburgse woordenboek, den Diksjenèèr, en een juf die zelf ooit het Grôot Tilbörgs Dikteej gewonnen had, ploeterden we ons door de spellingsregels van ons dialect heen. Al na twee lessen vroeg ik me af hoe ik toch in godsnaam ooit rond had kunnen bazuinen dat ik er goed in was.

En nu moet ik dus blokken. Aan de studie. Want les nummer tien is geweest en mij wacht nu ook zo’n Grôot Tilbörgs Dikteej, bij wijze van afsluiting van de cursus. Geschreven door Ivo de Wijs dit keer en dat vind ik op zich wel geinig. Daar mogen we, samen met nog wat oud-cursisten en ‘ongeschoolden’, onze tandjes in zetten en laten zien hoe goed we dat Tilburgs dialect onder de knie hebben. En ik wil toch een beetje goede sier maken, snap je? Niet laten merken dat het veel moeilijker was dan iemand mij ooit had kunnen laten geloven. En terwijl ik dacht dat het een kwestie was van een paar foefjes aanleren, zit ik nu avond aan avond de spellingregels erin te stampen. Leren en repeteren. Zo komen we er uiteindelijk wel. En met een foutje of twintig ga ik dan toch nog voor een ereplaats. Maar die woorden!

Ik ken er een heleboel, echte Tilburgse woorden. Ik weet bijvoorbeeld dat iepert bed is en kwattastroojsel chocoladehagel. En een aachtkaantege is een dwars persoon. Logisch, want iets wat acht kanten heeft rolt niet zo makkelijk, is niet zo meegaand. Daar zal het vast vandaan komen, al durf ik dat niet met stelligheid te beweren. Dankzij de overlevering en het Tilburgs leesplenkske heb ik een uitgebreide Tilburgse woordenschat. Ik kan nog wel even doorgaan: reepe, èèrpel, gòlliepaop, dabklôot, tadderak, jèùn; ik kan je zo de Nederlandse equivalent geven. Met die vocabulaire zit het wel goed, dacht ik zelf. Dat dacht de juf dus niet.

Deluuvie, plat kèènd, ötvundere, stuuperwaoge, ooverènsie? Ik heb geen idee. Wie het weet, mag het zeggen. Maar wel een beetje snel, als het u belieft, want vrijdag ‘moet’ ik al. En ik ben nu al zenuwachtig.