9. Een kaert uit Oostinje

Erik (getikte_rik)

"Zijn dit ze?", vroeg Hein. Met gestrekte arm toonde hij een aensichtkaert aan het heerschap dat tegenover hem zat. Dat was Ysbrant van Hammelburch, thans kaaimeester van Duinkerke, en een oude kameraad uit het Amsterdamse Rasphuis.

"Ja. Dat zijn die twee galgebrokken die mij van boord van 't Drijvende Ancker' hebben gejaagd. Die verdraaide Adriaen Bassieszn. en z'n broer Bassie Adriaenszn! Zelfs de heks kon ze niet meer verdragen aan boord, waar ook al een vreselijke kapitein rondliep. Ze is net als ik hier in Duinkerke van boord gegaan. Hoewel ze nog wel door hen gevraagd was al kermisattractie."
Met de heks bedoelde Van Hammelburch de waarzegster in taveerne "Inden waeghschael", waar hij Hein nog geen uur eerder naartoe had geleid. Ze zou nieuws hebben uit Oostinje, maar ze had Hein afgescheept met die ene kaart die hij nu in zijn handen had.
"Als kermisattractie? vroeg Hein.
"Ja. Als vrouw-zonder-baard. Een bezienswaardigheid in de Oost."
"Zo zo", mompelde Hein. "En van wie is dit?" Hein wees met zijn vinger naar de rechterbovenhoek van de kaart, waar een afdruk stond van twee lippen. Twee zwoele lippen.
"Tja, dat weet ik niet", zei Van Hammelburch wat nerveus.
"Ik weet het wel..", mompelde Hein zachtjes. Het was een afdruk van zijn liefje in Oostinje. Als hij deze twee opvallende idioten in de Oost had opgespoord, kon zij nooit ver weg zijn.
Hein kuste de kaart eventjes.
 
"Die twee landlopers hadden een enorm zeil mee aan boord genomen", vertelde Van Hammelburch snel verder. "Met lijnen en stokken erbij. Het was een hele grote tent, zoals de wildemannen in nieuw-Nederland ook wonen. Circus Rensz. stond er op geschreven. Een soort kermis, maar dan  reizend in een tent. Ze konden ook allemaal rare fratsen en truukjes, en hadden rare beesten bij zich, zoals een hond, dertien katten, ende een kip."
"Zo zo. Dat zijn rare beesten", zei Hein nors. "Als iemand mij op de kop af zou vragen om eens wat volstrekt normale beesten op te noemen, zou ik waarschijnlijk antwoorden: "Een hond, een kat of dertien ende een kip!" Maar in de 'Oost' zijn een hond, een stuk of dertien katten en een kip natuurlijk uitzonderlijk rare beesten. Zij kijken op hun beurt weer niet op van de pindahaas, de kroepoek-vogel en het saté-zwijn. Maar vertel verder."

"Tja, wat ik me van hen nog het meest herinner is dat de één een acrobaet was, en de ander een soort van nar. En die acrobaet kon ook buikspreken", zei Van Hammelburch.
"Buikspreken? Wat is dat?" vroeg Hein verbaasd.
"Spreken met je buik! Zonder met je mond te bewegen!"
"Wat?", vroeg Hein, met zijn lippen stijf op elkaar, "Dat is onmogelijk ende tovenarij!"
"Jij kunt het ook!", antwoordde Van Hammelburch lachend.
"Een beetje maar!", antwoordde de raaf op Heins schouder.
Ysbrant van Hammelburch keek de raaf met open mond aan, en kwam niet verder dan een bewonderend:  "Ooohhh!"
"Nou, Van Hammelburch! Jij kunt wel wat lesjes gebruiken!", gorgelde de raaf, terwijl Hein een slok van zijn rum-roestwater dronk.
Van Hammelburch schaterde het uit. "Dat is een beste grol, Hein! Een beste grol. Die  acrobaet kon dat ook, buikspreken. Niet zo goed als jou, maar toch. Adriaen was het. Adriaen Bassieszn., vernoemd naar zijn vader Bassie. Net als zijn tweelingbroer Bassie Adriaenszn, die was ook naar zijn vader vernoemd, al heette die Adriaen, maar dat was zulks een verre familie dat er van inceszt ende inteeltereij amper nog sprake kon zijn."
"Ach zo", gromde Hein ongeïnteresseerd, waarna hij met gesloten ogen de laatste druppels  rum-roestwater zijn strot in wierp. 
"Die Adriaen Bassieszn hield Bassie Adriaenszn ook regelmatig voor gek. Dan ging ie achter zijn broer staan, imiteerde hij diens stem, en begon vervolgens iedereen aan boord uit te schelden. En dan kun je raden wie de schuld kreeg!"
"Je laat me raden. Wel, wel, wel. Bassie Adriaenszn zeker?", zei Hein zuchtend.
"In één keer goed! En dan stond Adriaen Bassieszn achter de mast natuurlijk te schuddebuiken van het lachen. Maar het lachen is Adriaen later op de reis wel vergaan, zo heb ik me laten vertellen. Vlak voordat ze in de Oost aankwamen werd bij hem scheurbuik geconstateerd. De chirurgijn meende dat hij een verdere buikspreekcarrière wel op zijn buik kon schrijven, tot groot genoegen van Adriaens broer Bassie Adriaensz. Hij bescheurde het bij dit nieuws van het lachen. Terwijl zijn broer met de kaken op elkaar kermde van de pijn, liep Bassie op het dek met een grote grijns op zijn smoelwerk, ook te kermen van de pijn. Dan deed ie zijn broer na. En om nog wat meer zout in de wonde te strooien had Bassie zijn broer een scheurkalender cadeau gedaan. Op zich een aardig gebaar, maar het bleek een scheurkalender van maar drie vellen dik, extra dun omdat Adriaen toch nog maar drie dagen te leven zou hebben."

"Nou, dat valt nogal mee, ze staan allebei vrolijk ende olijk op de aensichtkaert. Maar vertel eens over.."
Nog voor Hein zijn zin kon afmaken viel Van Hammelburch hem in de rede. "Eerst een vraag  aan jou, Hein. Hoe kom je eigenlijk aan al dat geboefte op je schip?"
Hein keek hem strak aan. "Hoezo? Gewoon opgedaan in een Amsterdamse taveerne. De kastelein wees me op hen."
"En hoe heette die taveerne?" vroeg Van Hammelburch.
"Aen Laegere Wal", mompelde Hein, "En de kastelein Stille Willem. Al zwijgt hij liever over zijn bijnaam."
"Stille Willem?", Van Hammelburch schrok. "Nou daar ben je mooi klaar mee!"

(wordt vervolgd)