8. Den Hollandtsche hecks

Erik (getikte_rik)

16 juni 1621, Hein Pietersz heeft voet aan wal gezet in Duinkerke. Daar moet hij het groene scheepsjournaal van kapitein Dicke van Daele inleveren bij een niet-waarzegster. (zie deel 5) In ruil heeft zij mogelijk informatie voor Hein. Van iemand uit Oostinje. Wanneer Hein zich meldt bij de kaaimeester van Duinkerke, blijkt dit een oude bekende van Hein te zijn; Ysbrant van Hammelburch, een oude kameraad uit het Rasphuis. (zie deel 7) Hij leidt Hein naar de taveerne.

De snel ingevallen schemering maakte Duinkerke nog spookachtiger dan het al was. Rustig was het al in de haven, in de straatjes was het nog stiller. Alsof de Duinkerkers, -toch heel wat gewend-, zich angstig schuil hielden voor de beruchte opvarenden van het Hollandse schip, dat eerder die avond had aangelegd.
Zwijgend volgde Hein zijn gids, die driftig enkele passen voor hem uit liep, richting de Toren van de Leughenaer. Deze stak steeds dreigender boven hen uit. Van Hammelburch schoot een steegje in.
Plots hield hij zijn pas in. Van Hammelburch legde zijn hand op Heins schouder. "Daar is het!" Hij wees met zijn andere hand naar een kleine taveerne die haast tegen de Toren aanschurkte. "Inden waeghschael" was er met zwarte letters geverfd op het houten bord boven de ruiten van de taveerde. Twee fakkels aan weerszijden van de kleine rode deur verlichtten de slordig gepleisterde muren met beweeglijke, dreigende schaduwen.
"Succes, Hein. Vraag de kastelein naar "den Hollandtsche hecks". Dan weet ie wel waar je voor komt."
" Den Hollandtsche hecks?". Hein zuchtte even. "Blikskaters.. Een heks "Inden waeghschael"? Voor de waag van Oudewater te licht bevonden, zeker?"
"Niet bepaald, Hein. 't Is een zeer kloek, zwaar ende struijs vrouwspersoon, gelijk al die wijven uit de Republiek. Hier in Duinkerke hebben we een doodgraver, Roger Jolie, die Hollandse wijven altijd op hun buik begraaft. Hij zegt te veel grond te moeten scheppen als ze omhoog, met hun muil open liggen."
"Daar is dan geen woord van gelogen. Maar goed, jij kent haar dus?"
Van Hammelburch knikte. "Ik zat er mee aan boord toen ik met 't Drijvende Ancker' hier aanlegde.."
Hein schrok. " 't Drijvende Ancker'? Ben jij daar aan boord geweest?"
"Ja. Wat een ellende was dat! Ik heb veel meegemaakt, maar wat daar voor gespuis aan boord zat! In nog geen week was ik dat stelletje helemaal beu, en ben ik van boord gegaan. Hier in Duinkerke. Net als die heks. Vooral die twee broers gedroegen vervelend tegen de vrouwen aan boord."
"Welke twee broers? Geenpoot en Tweebeen toevallig?", vroeg Hein wederom geschrokken. Hein voelde dat zijn bloed al begon te koken bij de gedachte dat zijn liefje in Oostinje (zie onder) mogelijk lastig gevallen was door de twee onbekende onverlaten.

"Nee, twee anderen. Tweebeen en Geenpoot herken ik natuurlijk uit duizenden. Tweebeen aan zijn gebrek aan poten, en Geenpoot aan zijn twee benen, hahaha..!"
Hein werd boos. "Je bent er anders mooi ingetrapt, Van Hammelburch! Maar goed, ik ga naar binnen. Ik spreek je later nog wel."
"Succes. Mij kun je vinden op het havenhoofd. Bezoek me nog voordat je weer van wal steekt?!"
"Mij best. Tabee, Van Hammelburch, ik ga die heks opzoeken."

Hein duwde de deur van de taveerne open, en liep naar binnen.
Hein had verwacht in een donker hol terecht te komen, en taveerne "Inden waeghschael" bleek volledig aan deze verwachtingen te voldoen. De enkele zeeschuimers die binnen zaten hadden geen oog voor Hein, die naar de bar liep. Nog voor hij de kastelein kon roepen, zag Hein een bang mager mannetje achter de bar vandaan schieten, die met een schuin oog naar het groene scheepsjournaal van Hein keek. Het mannetje ging Hein voor, en liep door naar achteren. Hij hield een purperen gordijn open en knikte naar Hein.
Deze zuchtte nog even, en stapte door de opening naar voren. Nog voor hij zich goed en wel in de geheimzinnige achtterruimte bevond, was het doek al op zijn schouders gevallen. "Raa-raa" schreeuwde Ruben de raaf op Heins rechterschouder benauwd. Hein tilde het doek op, waardoor het geschrokken beest weer lucht kreeg. Hein keek vooruit. Hij stond oog in oog met de heks.

Van achter het tafeltje met een grote glazen bol keek ze hem doordringend in de ogen aan. Vervolgens liet ze haar blik wat dalen naar zijn nek, totdat ze afgeleid werd door de raaf, die onrustig een kraag van veren had opgezet. Hein klakte wat met zijn tong om het beest gerust te stellen, en liep vervolgens naar het tafeltje van de heks om daar het groene scheepsjournaal van Dicke van Daele neer te leggen.

"Zo zo. Heintje Pietersz! Jij bent een grote jongen geworden!"
"Zwijg, ouwe heks!" Hein kon er niet goed tegen wanneer mensen hem kenden, maar hij hén niet. De heks gehoorzaamde met een valse grimas, en zweeg.
"Ehm, ik bedoel: spreek, ouwe heks! Hier, het scheepsjournaal van Dicke van Daele. Als je me dan toch blijkt te kennen weet je waar ik voor kom!"
"Zo, zo. Het scheepsjournaal van Dicke van Daele.." Ze opende het boek, en bladerde er langzaam door heen. "Het ziet er naar uit dat alle namen van de opvarenden, van alle zeven schepen juist gespeld zijn. De vloek van Van Daele zal ik kwijtschelden als het boek compleet is, Heintje. Waren alle boeken maar compleet, is het niet mijn jongen?"
"Zwijg, ouwe heks!", snauwde Hein geïrriteerd. Het zinde hem niks. Waar had ze het over?
De heks gehoorzaamde wederom met een valse grimas, en zweeg.
"Ehm, ik bedoel: spreek, ouwe heks!"
'Je hebt me nu al twee keer het zwijgen opgelegd. Besef dat de derde, laatste maal dat ik zal gaan spreken ..alleen De Dood me het zwijgen oplegt! Magere Hein dus. Niet Heintje Pietersz uit de Hoeksteeg!"
"Oh nee?" Hein trok even snel als zijn schaduw een dolk, liep op de heks af, en wilde zijn mes op haar keel zetten. "Schraap je stem dan alvast maar, want spreken zal je. Ik zal wachten tot ik een ons weeg, en dan staat alsnog Magere Hein voor je, lelijke heks!"
Ze bleek echter niet onder de indruk, haalde een kaart tevoorschijn, en prikte deze op het glinsterende lemmet van de dolk dat vlak voor haar werd gehouden.
Hein trok de dolk terug, en schoof de kaart van het lemmet.
Hij keek op de kaart. Daar stonden twee idioten op.
Hij was wederom afgetroefd.

(wordt vervolgd)