5. Den verhaele van Dicke van Daele

Erik (getikte_rik)

't Kofschip was in een vloek en een zucht geënterd, en nu stond Hein aan de deur van de schippershut. Binnen zat kapitein Dicke van Daele. Hij was vervloekt, en moest net zo lang over de taalgrens varen en dwalen totdat hij van zeven Hollandse voorbijvarende schepen de naam juist had gespeld. EN die van de voltallige bemanning.

Hein klopte nog eens driftig op de deur van de schippershut, waar kapitein Dicke van Daele zich had verscholen.
"Van Daele, doe open!"
"De deur is open!" klonk het aan de andere kant van de deur.
Hein zwaaide de deur open. "Nee, nú is de deur open!"
Binnen in de kleine schippershut zat iemand achter een tafel, met zijn rug naar de deur. Hij leek onverstoorbaar te schrijven in een boek, waarschijnlijk zijn scheepsjournaal. Pas na enkele ogenblikken legde hij zijn pen neer, en draaide zich langzaam om naar Hein, die in de deuropening stond.
"Zo zo", glimlachte hij. "Ben jij niet Heintje Pietersz uit de Hoeksteeg? Vervloekt als het niet waar is!"
"Het is waar, maar vervloekt ben je zelf", zei Hein. "Kennen wij elkaar trouwens?"
"Kom verder", zei Dicke van Daele, "Maar laat de rest van dat gespuis buiten, wil je?"
Hein keek nog even achterom. Hij riep 50-Floryn bij zich, vroeg hem de wacht te houden, en ging vervolgens de schippershut in. Hij sloot de deur.
Dicke van Daele bood hem een kroes rum aan.

"Ja, ik ken jou nog als kleine schavuit, Pietersz. En ik kende je vader. Hij heette Pieter!"
"Je meent het!", zei Hein cynisch. "Ik heb hem nooit gekend. Hij heeft me al tien maanden voor mijn geboorte verlaten, de galgebrok! Het contact is nog verder verwaterd toen hij stierf op de brandstapel. Hij rookte als een ketter, ook al was hij katholiek gedoopt. Maar dat kwam omdat hij nog nat van het kielhalen was. Verder weet ik van mijn vader niet veel meer dan dat het een waarachtig dekselse schelm was."
"Een dekselse schelm ja. Dat was ie!", glimlachte Van Daele.
"Mijn moeder heb ik trouwens ook nooit gekend", vertelde Hein Pietersz verder. "Doch ik eer haar met heel mijn hart door 'hoerenzoon' als tweede naam te voeren."
"Ja, je moeder heb ik wél goed gekend. En ik niet alleen! Ik ken geen kapitein, admiraal of andere bootsgezel ter zee die jou moeder niet gekend heeft. Het was een goed mens, je moeder. Zij was me mijn opgedane syfilus meer dan waard.. !" Dicke van Daele leek even glimlachend weg te dromen, maar herstelde zich. "Maar je bent een groot en sterk man geworden, Hein!"
"Met dank aan het Rasphuis. Als veelpleger was dat mijn tweede thuis. Dat veelplegen heb ik geërfd van mijn pleegvader, ook een veelpleger, hoe kan het ook anders! Dat heeft D ende A-onderzoek van de Amsterdamse schout-bij-nacht-ende-ontij wel uitgewezen."
"Ja, ja. Hoe heette je pleegvader ook alweer?"
"Foster Parentsz."
"Foster Parentsz.? Ik ken ook een Foster Parentsz., ik kan alleen niet op zijn naam komen!"
"Misschien moet je eens vergeten te zuipen, Van Daele!", zei Hein grimmig.
Van Daele lachte. "Misschien wel, Pietersz. Laten we proosten. Ik heb iets te vieren. Je kan me helpen, want jullie zijn het zevende schip uit Holland dat ik de taalgrens zie passeren. Mijn vloek kan eindelijk opgeheven worden. Geef me de naam van je schip, en die van al je varensgezellen. Op de voorwaarde dat alle namen goed gespeld zijn."
"Ik ken al mijn mannen bij hun naam! Goed gespeld en al", zei Hein kortaf. En minder kortaf vervolgde hij: "Dat had je kunnen navragen bij Dinges Dingemansz, één van de beste stuurlui die ik heb meegemaakt. Al moet ik er wel bij zeggen dat ik wat dat betreft nog niet veel heb meegemaakt, een schipbreuk in de Herengracht daargelaten, en.."
"Schrijf de namen op", viel Dicke van Daele hem in de rede. "En neem dan mijn groene scheepsjournaal mee naar Duinkerke. Daar, in één van de taveernes zit de niet-waarzegster en heks die mij vervloekt heeft. Vraag haar of zij de niet-waarzegster is, en als ze ontkent is zij de vrouw die je dit boek moet kan overhandigen. Mijn vloek zal opgeheven worden, en.."
Nu viel Hein hém in de rede. "Waarom zou ik jou helpen, Van Daele?"
"Dat wilde ik net vertellen, Hein. Vertel eens, waarheen leidt je reis eigenlijk?"
"Nee, vertel jij eens waarom ik zo'n zuiplap als jou zou moeten helpen?"
"Klopt het dat je op zoek bent naar een schat?", zei Dicke van Daele zachtjes. Hij keek Hein doordringend aan. Hein schrok. Vooral van het woord 'schat'.
Van Daele ging verder. "De niet-waarzegster kan je op vertoon van mijn scheepsjournaal wellicht verder helpen. Je moet niet vergeten dat de retourschepen uit Indië op de terugreis te maken krijgen met Duinkerker kapers. En die maken behalve peper, kaneel, kruidnagelen en thee soms ook andere dingen buit, die niet te verzilveren zijn bij de taveernes of hoerhuijzen. Brieven bijvoorbeeld, berichten uit de 'Oost'. Misschien zit er ook post bij uit Batavia. Het schip 't Drijvende Ancker', zegt je dat wat?"
Hein stikte bijna in zijn rum.
't Drijvende Ancker' was de naam van het schip waar Linda Pinda, zijn jeugdliefde, aan boord was gegaan. Radeloos was ze naar de Oost vertrokken, toen Hein na een proef met het scheepsrecht voor de derde maal de gevangenis in draaide.
"Geef me je scheepsjournaal. Ik zal de naam van mijn schip noteren, en die van al mijn varensgezellen. Ik hoop dat je niet liegt over die niet-waarzegster en heks in Duinkerke, Van Daele! Wee je gebeente!"
Dat gezegd hebbende zagen Dicke van Daele en Hein Pietersz nog net door het raam hoe 't inmiddels gespieste (of was het "gespiesde"?) Fokschaep op het achterdek op het punt stond om definitief afgeslacht te worden door Sjaak Hekkebraak, de scheepskok.

(wordt vervolgd)