3. 't Kofschip ende 't Fokschaep

Erik (getikte_rik)

Bladerend door de vaderlandse geschiedenisboeken loopt menig historicus regelmatig te hard van stapel. Vooral wanneer het de zwarte bladzijdes betreft. Wie weet er vandaag de dag nog te vertellen van " 't kloeck gekaepte Kofschip, door den schelm ende schavuijt Hein Pietersz"?

Het had ruim twee maanden geduurd voordat Hein Pietersz met zijn schip 'd'Enter ende Lete' eindelijk de taalgrens boven het Noordfranse kapersnest Duinkerke had bereikt. Dat werd tijd. Sinds het vertrek uit Amsterdam, -de achtste april van het jaar 1621-, was Heins persoonlijke irritatiegrens namelijk al zeven maal overschreden.

Toen Hein op de namiddag van de 16e juni door zijn kijker een schip aan de horizon had zien opdoemen, riep hij de andere elf galgebrokken van zijn schip bij elkaar. Ze lieten hun werkzaamheden eventjes liggen, en verzamelden zich vlug bij elkaar, onder de grote mast. Alleen admiraal Geenpoot wist niet zo snel van het bakdek af te komen.
Hein zei er maar niets van, want Geenpoot was nogal snel op zijn teentjes getrapt wanneer er spottende opmerkingen over zijn beenloosheid werden gemaakt. (zie ook: deel 2)
"Mannen!", had Hein geroepen, "We zijn de taalgrens genaderd!" Hij wees naar voren, waar in het verlengde van de boegspriet een schip in zicht was komen te liggen.
Daar voer 't Kofschip!

Terwijl het schip langzaam werd genaderd, vervolgde Hein zijn verhaal. "Luister. Daar vaart de Dicke van Daele, kapitein van 't Kofschip. Hij is vervloekt, en zal tot in het einde der tijden met 't Fokschaep om en nabij de taalgrens moeten varen!"
De bemanning keek hem stilletjes aan, behalve Sjaak Hekkebraak, de scheepskok. Hij had al verlekkerd naar 't Fokschaep in de verte geloerd, waarbij al wat kwijl uit zijn bolle mond was
gedropen.
"Deksels, potten ende pannen!", piepte hij. "Het einde der tijden? Dat duurt nog lang! Wat heeft hij misdaan?"

"Wel", zei Hein zachtjes, "Dat is een straf voor een schipbreuk die Van Daele hier in deze wateren leed. Twaalf jaren geleden." Hij schraapte zijn stem en vervolgde: "Van Daele was de enige overlevende geweest van die ene schipbreuk. Althans, dat vertelde hij in de taveernes van Duinkerke, waar hij enkele dagen later na de schipbreuk was aangespoeld.
Volgens Van Daele, -die natuurlijk weer eens zo zat was als een nat zeil-, was zijn schip 'Den Spelenden Hollander' ten onder gegaan in een storm. En waren alle andere opvarenden stomdronken verdronken. Maar wat Van Daele niet wist dat in de hoek van de taveerne
een waarzegster mee had zitten luisteren. Of beter gezegd: een niet-waarzegster, want volgens de waarzegster was het verhaal over de schipbreuk van Van Daele "niet waar". En zij kon het weten. Behalve dat ze vanuit de duinen had gezien hoe de Dicke van Daele zijn ongehavende schip op nog geen halve mijl voor de kust vlak boven Duinkerke voor anker had gelegd, bezat ze de bovennatuurlijke gave om het verleden te voorspellen. Ze was dan ook al meermalen bij verstek veroordeeld voor hekserij en tovenarij, maar eenmaal op de brandstapel had ze de beschuldigingen afgedaan als "niet waar!", waarop ze de aanklager had overtuigd van haar onschuld.

De waarzegster wist het ware verhaal over Van Daele, die al dagenlang in stomdronken toestand de kroegen en hoerhuijzen van Duinkerke aanwas afgegaan. 'Den Spelenden Hollander' had helemaal geen schipbreuk geleden na een zware storm; dat was een storm in een glas water! Nou ja, water? Van Daele kennende zal het een groot vat rum-roestwater zijn geweest, want hij dronk meer dan een gekielhaalde janmaat met een gepekelde spons in zijn smoelwerk. Wegens varen onder invloed joeg hij keer op keer zijn bemanning de dood in, zonder ook nog maar van één van hen de precieze naam te kunnen spellen. En dáár zou de dronkaard uiteindelijk voor gestraft worden. Want voor straf moest Van Daele nu van ieder Hollands schip dat de taalgrens voorbij voer de juiste naam noteren in zijn groene scheepsjournaal. En dan ook nog eens de namen van de voltallige bemanning! Pas als hij van zeven schepen de naam en alle namen van de opvarenden juist en correct had gespeld , zal hij rust vinden."
"Deksels, potten ende pannen!", piepte Sjaak Hekkebraak weer. "Dat is nogal een opgave!"
"Inderdaad", zei Hein grijnzend, "Vooral omdat Van Daele op de koop toe lijdt aan de vallende letterziekte. Zo had zijn fatale schip natuurlijk geen 'Spelenden Hollander' moeten heten, maar 'Spellenden Hollander'. Dat had Van Daele indertijd verkeerd op het schip geschilderd. Hij durfde de naam niet meer te veranderen omdat dit ongeluk zou brengen. Maar door zijn zucht naar drank heeft hij nu alsnog zijn ongeluk gevonden, en is hij nog eens vervloekt ook!"

De bemanning keek Hein aan. Hij was best een goede kapitein om dit zootje ongeregeld aan boord koest te houden, mar tot nu toe zeverde hij meer dan dat er eindelijk eens gevochten mocht worden. Dat besefte Hein ook, daarom vervolgde hij:
"En nu gaan wij 't Kofschip eens een lesje leren."
"Juich, juich!" juichden de mannen.
"Wat zeiden jullie daar?" vroeg Hein argwanend.
"We juichden alleen, kapitein" zei 50-Floryn wat bedremmeld. De rest van de bemanning keek wat beteuterd om zich heen.
"Dat is dus precies wat ik bedoel!", zei Hein boos. "Het is "we juichten", met een 't'. De 't' van 't Kofschip."
"Wat bedoeld u?", vroeg 50-Floryn weer. " 't Kofschip is toch met een 'k' ?"
"Dát bedoel ik! Het is b-e-d-o-e-l-t! Met een 't'. Het wordt hoog tijd dat we 't schip enteren, maar.."
De bemanning juichte wederom. 50-Floryn, Harm van Diemen en Admiraal Tweebeen liepen alvast naar de reling, en Jacob Jacobsz van Groningen raapte alvast de enterhaken van het dek op.
"Maar één ding" siste Hein ze toe, voordat ze definitief overgingen tot het enteren van 't Kofschip, dat zich op slechts zeventig natte voeten van 'd'Enter ende Lete' bevond.

"Spaar het leven van Van Daele en 't Fokschaep! Jullie mogen de vloek niet verbreken!
Laat dat maar aan mij over!"

(wordt vervolgd)