16. Flessenpost in het kielzog

Erik (getikte_rik)

Terwijl de zon die avond in april 1621 langzaam aan de rode hemel van de Zuiderzee omlaag zonk, zonk in het kielzog van het Hollandse piratenschip d'Enter ende Lete een ongelukkige drenkeling even langzaam naar beneden, zijn zeemansgraf tegemoet.
Deze ongelukkige was een ogenblik eerder van boord geslagen, maar de reden was onduidelijk. Een hevige storm kon de oorzaak van dit overboord slaan niet zijn; de zee was immers al dagen spiegelglad. Was hij geduwd, of was hij zelf gesprongen? De linkerhand van deze vooralsnog onbekende varensgezel van Hein Pietersz stak nog net boven water, en klemde om een lege fles rum, waar alleen nog een opgerold stuk papier in zat. Een belangrijk stuk papier.
Een ERG belangrijk stuk papier!

Hoe belangrijk deze flessenpost was wist Hein Pietersz, -kapitein van het schip dat inmiddels verderop aan de horizon voer-, niet. Hoe kon hij dat weten? Hij zat zat en dubbel dronken in de kajuit van d'Enter ende Lete. Hoe kon hij weten dat de fles, nog geen halve zeemijl verderop drijvend in de Zuiderzee, de ontbrekende bladzijde bevatte uit het boek der Ongedoopten, het boek dat NU voor hem op tafel lag?!
Nee, dat kon hij niet weten.
Ook kon hij niet weten dat uitgerekend DIT de fles was die bijna negentien jaar eerder, in juni 1602, de Amsterdamse haven in was gemieterd, amper een week na zijn geboorte (zie deel 2)!
Dat had zijn bloedeigen achternicht, dochter van een verre stieftante, gedaan. Zij was de dienstdoende nachtzuster in het Amsterdamse Gasthuis op de geboorteavond van Hein, ongeveer een jaar voor zijn eerste verjaardag. Nadat ze het kraambed van Heins moeder had verruild voor een sterfbed, nam ze de boreling van zijn overleden moeder weg. Onder het kussen van de dode vrouw lag blijkbaar ook nog iets wat van onschatbare waarde moest zijn, maar op het moment dat ze het weg wilde grissen, hoorde ze iets tikken tegen het raam. Ze keek geschrokken om. Het was maar een zwarte raaf, die buiten voor het vensterraam met zijn vleugels klapperde. Opgelucht draaide de zuster zich om, en haalde onder het kussen van de dode vrouw een kettinkje met een kleine ronde knop tevoorschijn. Ze glimlachte, borg het op, blies de kaars uit en verliet de kamer met het kind in haar armen.

De raaf voor het raam was Ruben geweest; de oude, zwarte vogel die nu al jaren trouw op Heins rechterschouder een oogje in het zeil hield.
Het beest had die bewuste avond de zuster vervolgens met de kleine Hein naar de Oude Kerk zien wandelen. Klokslag middernacht klopte ze aan bij het huis van de koster. De deur was opengegaan, en de zuster was met het kind naar binnen geslopen.

Binnen hoorde hij de zuster zachtjes giechelen. De raaf vloog nieuwsgierig om de hoek van het huis, naar het keukenraam. Daar zag het beest hoe de magere koster de zuster van achter beet greep, en hijgend in haar nek beet. Voordat hij echter naar haar weelderige borsten kon grijpen, legde de zuster de kleine Hein eerst in een hoekje weg. Terwijl de keukentafel even later piepend en krakend heen en weer bewoog met de hevig kreunende nachtzuster er half op, sabbelde de kleine Hein Pietersz op in rum gedrenkeld brood. Dat had de koster hem gegeven met de woorden: "Hier, tegen de pijn!" Toen de koster en de zuster klaar waren, en zich weer geheel hadden aangekleed, verlieten ze met de zuigeling de keuken. Waar ze heen gingen wist de raaf niet, maar hij besloot naar een kerkraam van de aangrenzende Oude Kerk te fladderen. Een juiste gok, want daar binnen zag de sombere vogel hoe de zuster een zwartgeblakerde bladzijde uit het Boek der Ongedoopten scheurde, en iets op de achterzijde schreef. Ze rolde dit op, duwde het papier in de lege fles rum, en deed er een kurk op. Na fluisterend wat overleg te hebben nam ze met een koude kus afscheid van de koster, niet wetende dat ze eerder op een hete daad was betrapt door de zwarte raaf, die buiten op straat wegfladderde.
Deze zwarte raaf zag vervolgens hoe ze de kleine Hein even later te vondeling had gelegd in de haven, en de lege fles rum in het water smeet. Maar dat die flessenpost bijna negentien jaar later, op nog geen halve zeemijl verderop in het kielzog van het schip dreef, wist ook de raaf niet.
Wat hij en zijn baas, inmiddels uitgegroeid tot een grote kaperkapitein, WEL wisten, was dat het boek der Ongedoopten voor hen op tafel, -minus Heins eigen ontbrekende pagina-, van J.A. Endenee was (zie vorig deel)! En die Endenee stond nu, al die jaren later, met twee dolken vastgenageld aan de grote mast van Heins schip!

"Toeval bestaat niet", zuchtte Hein, nog dronken van de vele rum. Hij veegde het zweet van zijn nek, waarbij het kettinkje met de kleine ronde knop zachtjes om zijn nek ratelde, en sloot het boek dat voor hem lag. Wat Endenee hier mee te maken had vond ie later wel uit, Hein was intussen ook wel benieuwd welke varensgezel zojuist in het water gevallen, en verdronken was. "Ik ben nu eenmaal erg betrokken bij het welvaren van mijn mannen!", mompelde hij, terwijl hij scheepsuitkijk 50-Floryn, die tegenover hem stond, aankeek.
Hein stond op, schoof zijn stoel piepend naar achteren, en wankelde vervolgens naar de deuropening van zijn hut. 50-Floryn week angstig opzij. Hein strompelde hem voorbij, en liep gebukt, met krakende laarzen richting het verdek. Eindbestemming: de grote mast!

Hein liep het dek op, en ging met zijn armen over elkaar tegenover de geblinddoekte J.A. Endenee staan. Deze stond vastgekluisterd aan de grote mast, en was letterlijk en figuurlijk uitgeteld, klaar om de andere zeeschuimers te gaan zoeken. Het grootste avontuur van die dag was nu eenmaal begonnen met een potje verstoppertje.
"Buut vrij!", zei Hein droogjes, terwijl hij de mast aantikte. De overige zeelui, die zich her en der op het schip verstopt hadden, kwamen tevoorschijn. Angstig keken ze naar hun stomdronken kapitein.
Deze was echter gunstig gestemd. Hij trok de dolken, waarmee J.A. Endenee aan de mast gekluisterd zat, eruit, waarna Endenee op zijn lippen beet om het niet uit te schreeuwen van de pijn. Daarna probeerde hij zich te ontdoen van zijn blinddoek.

Hein kauwde intussen op een homp brood dat hij uit de dikke handjes van Sjaak Hekkebraak ontfutseld had. Hij nam een ferme slok rum, en sabbelde op het mengsel van rum en brood. Ruben de raaf keek opzij, en herkende in Hein weer het kleine mannetje dat bij zijn geboorte, destijds in de keuken van de koster van de Amsterdamse Oude Kerk, op in rum gedrenkeld brood sabbelde. Endenee had zich intussen eindelijk ontdaan van zijn blinddoek.
De vogel zag kans om de schimmige dominee uit Leiden na al die dagen voor het eerst eens recht in de ogen aan te kijken. De raaf schrok!

Het waren de ogen van de koster!
Nu zag de raaf het pas! Endenee was destijds de koster van de Oude Kerk. De man die de pasgeboren Hein destijds het brood-en-rum-mengsel had gegeven om te kalmeren, zodat hijzelf zich kon vergrijpen aan de nachtzuster die met de boreling aangeklopt had.
Dit moment was dan ook symbolisch, want de rollen waren omgedraaid! Het was nu immers Hein die met dezelfde woorden als destijds het brood-en-rum-mengsel aan Endenee, de voormalige koster gaf; "Hier, tegen de pijn!". Hein duwde de natte broodkorsten in de wonden van Endenee.

Hein Pietersz besefte ondanks zijn dronkenschap intussen WEL dat hij sinds zijn geboorte een geheim met zich meedroeg. Een geheim waarvan vooralsnog slechts EEN zwijgende getuige was. Hein keek vanuit zijn ooghoeken naar de zwarte raaf op zijn rechterschouder, en nam een slok rum.
Hij had echter even geen zin meer in het verleden. Ze waren vrij, vrij op zee!
Hein boerde luid, en liep over het dek richting de fokkemast. Daar klom hij in, en draaide zich halverwege om naar zijn mannen:

"Mannen! Jullie zijn nog maar met ELF! Ik weet niet eens wie er van boord is gevallen, maar er is geen man overboord! We varen door! De schat ligt op ons te wachten!"
De mannen aan boord juichten luid.

"En om elkaar een beetje beter te leren kennen", vervolgde Hein schreeuwend, "is het vanavond BONTE AVOND!"

En wederom klonk er gejuich. Terwijl onder de rode hemel de bemanning zich opmaakte voor de bonte avond, dreef de flessenpost even verderop achteloos verder op de kalme golven van de Zuiderzee. Het avontuur kon eindelijk beginnen.

(wordt vervolgd)