6. Hein meets 50-Floryn

Erik (getikte_rik)

In het vorige deel toont de Hollandse piraat Hein Hoerenzoon Pietersz de schatkaart van 'Nieu Flevolandt' in taveerne 'Aen Laegere Wal'. Hein is op zoek naar wat onguur volk voor de lange zeereis er naartoe. Na een tip van kastelein Stille Willem is hij op een bende zeeschuimers afgestapt. Hein weet nog niet dat dit geteisem hem, -en onze vaderlandse geschiedenis in het algemeen-, zo noodlottig zou gaan worden.

"Heren!" had Hein geroepen, "Ik begrijp dat jullie een schip missen. Ik mis een bemanning. Zijn jullie Hollanders naar mijn hart, of wat?"

De twaalf werkloze zeelieden keken hem mistroostig aan. Eén van hen stond op. Het was een grote neger met een valse grimas. Hein telde tal van littekens op zijn gespierde lijf. De neger duwde Hein opzij, en liep naar het podium waar een orkestje stond te spelen. Hein keek hem bewonderend na. "Die moet ik op mijn schip hebben", dacht hij. Hein draaide zich om, en vroeg aan de overgebleven elf zeeschuimers: "Wie was dat?"
"Da's 50-Floryn!" antwoordde een kleine, dikke man met een zwarte sik. "Voluit heet ie Jackson Compton-Clay, maar wij noemen hem dus 50-Floryn. Hij hoort bij ons. Het is een ontsnapte slaaf uit Haerlem, een ongure buitenwijk van de kleine nederzetting Nieuw-Amsterdam. Hij is de katoenplantages in het zuiden ontsnapt. Wij kwamen hem tegen in de Nieuw-Amsterdamse haven, vorige herfst. 50-Floryn smeekte ons mee te mogen varen, terug naar Afrika. Om ons gunstig te stemmen schonk hij drie stukken katoen, een kist suiker en twaalf vaten rum. We hebben hem daarop in het kraaiennest van ons schip te werk gesteld, om daarna te koersen naar de Goudkust in Afrika. Dat ging uitstekend en voortvarend. Hij heeft ons veilig langs de Bermuda eilanden en de bovenwindse eilanden geloodst. Met zijn arendsogen ontdekte hij eiland na eiland. In de Oost, in de West! Nou ja, voornamelijk in de Oost, want hij riep regelmatig vanuit het kraaiennest: "Oostzijde, modderfokkers!" Dat is Engelsch denk ik. De gebieden die hij zoal op zijn naam heeft gezet, zijn de P.I.M.P.-eilanden, Kaap da Good ol' Hood, en Bling-Bling-Island. En rijmend he! Hij ontdekte al die eiland rijmend. Dat kan hij goed! Bij elk 'land-in-zicht' waren benieuwd wat voor versje ie ons nu weer zou laten gaan horen."

"Zo zo. Het gaat nogal!" zei Hein glimlachend. Hij mocht die neger nu al. "Maar in Afrika is die arme neger nooit meer aangekomen?" vroeg Hein aan de kleine dikkerd, die zich later zou voorstellen als Sybrant de Bock. "Logisch" had Hein gedacht over dat late voorstellen van Sybrant de Bock. Logisch dat je met een naam als Sybrant de Bock niet staat te popelen om je met naam en toenaam voor te stellen. Maar daar ging het nu niet om. "Hoe heeft het kunnen geschieden dat onze vriend nooit meer in Afrika is aangekomen?"
Sybrant de Bock antwoordde lachend: "De twaalf vaten rum! Die hadden we nog aan boord! Het is een godswonder dat we de uiteindelijk nog -stomdronken- in de haven van Amsterdam zijn aangekomen. Ik bedoel te zeggen: we waren zo zat als een Maleier! De horizon zagen we bakboord en verticaal liggen. Ondertussen ging de zon zevenmaal onder, zo zat waren we! We kwamen hier aan op een zondag, maar voor ons was het zatterdag. We mogen van geluk spreken dat ons vaarbewijs niet is ingenomen", besloot Sybrant de Bock rochelend zijn betoog.
"En na een woeste reis over woelige baren, lijden jullie uitgerekend hier, midden op 't IJ, schipbreuk?" Hein Pietersz. zuchtte. Hij keek naar de boomlange neger op het podium. "Geef me een tromslag!", vroeg deze aan de twee traag trommelende trommelaars, die werden voorgesteld als Dr. Andreus Dre en Snoopsz. Hondtje Hondt.

Hein draaide zich weer om, naar de elf matrozen. "Wat hebben jullie hier aan wal te zoeken? Niets ende noppes! Jullie zijn het braaksel der Republiek. Maar er is hoop voor jullie. Teken dit contract en ik trakteer jullie op bier tot het middernachtelijk uur!". Hein pakte een stapel contracten uit zijn jaszak, en legde ze op de tafel, die nat was van de gemorste drank. 50-Floryn was inmiddels weer aan tafel komen zitten, en keek Hein net als de elf andere zeeschuimers zwijgend aan. Hein wist wat hem te doen stond. Hij draaide zich om naar Stille Willem, en bestelde dertien bier. De twaalf ongure lieden gromden instemmend, en tekenden ieder om de beurt het contract.

Het werd nog laat die avond in april, 1621. En er klonk dan ook luid kabaal in taveerne 'Aen Laegere Wal', aan de Amsterdamse Armsteeg.
"We zijn in ieder geval met genoeg man om morgen van wal te steken", dacht Hein Pietersz tevreden in zichzelf. "Op naar Nieu-Flevolandt!"

De tweede zwarte bladzijde uit onze vaderlandse geschiedenis kan worden geschreven..

(wordt vervolgd)