Naoorlogse kabinetten van Nederland

Elspeth (Silmarwen)
Vanaf vandaag zal elke week een blogje komen over alle naoorlogse kabinetten van Nederland in aanloop tot de verkiezingen van 22 november. Maar we beginnen bij het begin natuurlijk met een blogje over het Nederlandse kabinet en een kleine historische uiteenzetting.

Het Nederlandse kabinet
Het woord kabinet is eigenlijk een beetje misplaatst en is waarschijnlijk van het woord kabinet als in meubel met meerdere vakken afgeleid. Het woord kabinet komt zelfs niet voor in de Grondwet. Wat verstaan we dan eigenlijk onder een kabinet? Onder kabinet verstaan we het dagelijkse bestuur van het Rijk, de ministers en staatssecretarissen. Je spreekt dan ook van een kabinetsformatie en geen regeringsformatie, de Koning(in) maakt namelijk deel uit van de regering en de Koning(in) wordt niet gekozen.

Nederland heeft nog niet zo heel lang kabinetten. Sinds de invoering van de Grondwet zoals wij hem (zo goed als) nu kennen hebben wij kabinetten. Voorheen waren ministers namelijk geen zelfstandige personen maar waren ze ondergeschikt aan de Koning(in). Koning Willem II maakte het echter erg bont door constant de regering te ontslaan. Er heerste echter in Europa onrust. In Frankrijk was de revolutie al losgebroken en deze zegenvierde in andere Europese landen. Ook in Nederland waren er voorstanders van de revolutie waaronder Thorbecke. Hij (onder andere)schreef een nieuwe Grondwet die de positie van Willem II drastisch zou wijzigen. Willem II zat met een serieus probleem, of de Grondwet accepteren en veel macht kwijtraken (vanwege de invoering van ministeriële verantwoordelijkheid waarbij de ministers verantwoordelijk waren voor de Koning en de Koning geen ministers meer kon ontslaan, maar ook onschendbaar werd) of een revolutie op handen. Uiteindelijk koos Willem II voor de Grondwet uit angst dat hij vermoord zou worden bij een revolutie.

Pas jaren later kregen de verkiezingen enigszins de vorm die we nu kennen. In 1888 werden de vierjaarlijkse verkiezingen ingevoerd. Je mocht echter alleen stemmen als je een burger was, wat inhield dat je een rijke man was. Tegen die tijd ontstonden ook langzamerhand politieke partijen die voort kwamen uit vakbonden! Deze partijen waren absoluut niet te vergelijken met de partijen zoals we ze nu kennen. De eerste partij, de Anti-Revolutionaire Partij, ontstond in 1879 en werd opgericht door Abraham Kuyper. Zoals je al uit de naam kunt afleiden, was deze behoorlijk conservatief. De ARP vertegenwoordige de christen-democratische protestanten. Later is deze partij met enkele andere christelijke partijen opgegaan in het CDA. In 1885 volgde de tweede partij, de Liberale Unie die, uiteraard, liberaal was. In 1894 volgde de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en enige jaren later volgden de katholieken met de Algemene Bond voor Rooms-Katholieke Kiesverenigingen. Tot vlak na de Tweede Wereldoorlog waren dit de keuzemogelijkheden. In 1917 mochten alle mannen stemmen en twee jaar later volgden de vrouwen die in 1922 pas daadwerkelijk konden stemmen.

Na de Tweede Wereldoorlog veranderde er wat dingen in de politiek, men probeerde de verzuiling (de verdeling van het volk in vier verschillende delen, de socialisten, de liberalen, de protestanten en de katholieken) te doorbreken (dit noemt men ook wel "De Doorbraak"). Partijen werden samengevoegd (zoals katholieken samen met protestanten) en de PvdA (1946) ontstond. Toch was de doorbraak geen bijster groot succes. Later, in de jaren '60 toen de ontzuiling echt doorbrak, ontstonden er allerlei kleinere en grotere partijen. Het CDA ontstond en de VVD kwam sterk op. D'66 (nu D66) werd opgericht enzovoorts. Pas sinds de jaren '60 is er dus de ruime keuze aan partijen zoals wij die nu kennen. Dit maakte uiteraard de kabinetsformaties er niet makkelijker op, omdat er steeds meer samenwerkingsmogelijkheden kwamen, maar het werd er wel interessanter door!

Volgende keer bespreken we het eerste kabinet sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog, Schermerhorn/Drees, plus alle kabinetten Drees.