Verraad

Insomaniac
Terwijl de wind door mijn ruiten heen probeert te beuken en blaadjes en takjes weerloos slachtoffer zijn van de storm, probeer ik het windstil in mijn hoofd te krijgen. Confucius schreef ooit; "alleen dode vissen zwemmen met de stroom mee" en mijn vader zei ooit; "vrouwen zijn niet te vertrouwen." Ze heeft me verraden. Een mes in mijn rug was niet genoeg, neen, ze moest het lemmet nog een paar keer omdraaien ook. Helaas heeft ze niet zoals Mohammed B. een briefje achtergelaten, dus kan ik enkel gissen naar haar beweegredenen. Het zal ongetwijfeld pure vrouwenkift zijn en ik zag het ook wel aankomen, maar toch doet het pijn. Ik probeer ergens anders aan te denken, want nu heeft ze haar zin. Ik sluit mijn ogen en begraaf mezelf wat dieper onder het dekbed en fantaseer mezelf op een tropisch eiland. Mooie mannen liggen aan mijn voeten en eentje voert me druiven. Net als ik mijn gemanicureerde teennagels in de kalme oceaan wil steken, komt er een vloedgolf aan. Als een verzopen kat lig ik in het witte zand en mijn mooie mannen zijn weg, donkere wolken schuiven voor de zon en de storm buiten is mijn hoofd wederom binnen gedrongen. En daar staat ze. Ik knipper een paar keer en ze is van mijn netvlies verdwenen. Ik draai me om en begraaf mezelf nog dieper in mijn dekbed. Ademloos luister ik naar de storm en ik vraag me af hoe ik zo stupide heb kunnen zijn.

Ze heeft me exact daar waar ze me hebben wil. Maar wat zij niet weet, is dat ik over bepaalde kennis beschik en iedereen weet, kennis is macht. Ik heb de macht om haar nog erger te kwetsen dan dat zij mij heeft gekwetst. Maar als ik die zaken in de openbaarheid breng, dan kwets ik niet alleen haar, maar ook de personen die in vertrouwen deze informatie met mij hebben gedeeld en de personen die een sleutelrol hebben in deze zaken. Ik ga op mijn rug liggen en volg met mijn ogen de grillige lijntjes in het plafond. Hoe heerlijk zou het zijn om haar gezicht te zien als ze hoort wat haar man nou precies in Istanbul heeft gedaan. Hoe heerlijk zou het zijn om haar gezicht te zien als haar beste vriendin haar vertelt dat ze nooit meer iets te maken wil hebben om de klerestreek die ze haar geflikt heeft. Ze zou in een klap twee van de belangrijkste personen in haar leven kwijt zijn.

In de bijbel predikt Mattheüs dat je kwaad niet met kwaad mag vergelden en ik kan een hoop kwaad aanrichten met de kennis die ik heb. Ook predikt hij dat je anderen moet behandelen zoals je zelf behandelt wil worden. Dat in mijn hoofd hebbende, plus het feit dat ik nog veel meer mensen ongewenst zou kwetsen, kom ik tot de conclusie dat ik gewoon mijn mond moet houden en mijn pijn met opgeheven hoofd zal dragen. Ik zal niet worden wat ik veracht; haar.

De oceaan is weer kalm en het witte zand knispert onder mijn voeten. Een zacht briesje doet de palmbladeren boven mijn hoofd ritmisch heen en weer bewegen. "Alleen dode vissen zwemmen met de stroom mee." Verraad accepteren en je er in berusten is niet hetzelfde als met de stroom mee zwemmen. Het is goed zo. Opeens is het strand weg en zit ik op een vlot midden in een donkere, wilde zee. Angstig klamp ik me vast terwijl de regen en wind in mijn gezicht striemen. Achter me hoor ik een misthoorn en ik kijk om. Een groot schip komt op me af gevaren, mijn redding is nabij. Ik klamp me zo hard vast aan het hout van mijn vlot, dat mijn nagels scheuren, maar het is maar voor even want het schip komt steeds dichterbij. De misthoorn loeit weer en ik word verblind door een fel zoeklicht. Ik hou mijn hand boven mijn ogen om de gezichten van mijn redders te kunnen zien en tot mijn grote verbazing zie ik haar op de boeg staan. Wat voor test is dit? Of ik mijn trots opzij kan zetten om me door haar te laten redden? Het schip komt steeds dichterbij en tot mijn verbazing neemt de snelheid toe in plaats van af. Vlak voordat het schip me overvaart en ik kopje onder ga, hoor ik haar schelle lach.

Rechtop zit ik in bed en het zweet druipt van mijn rug. Heeft ze een zodanige impact op me dat ze nu ook al in mijn nachtmerries verschijnt? Ik heb een flashback naar het zwarte water wat me naar beneden trekt en het zware gevoel op mijn borst. Ondanks het feit dat ik het heet heb, ril ik. Ik sla het dekbed van me af en loop naar de badkamer terwijl de wind om mijn huis giert. Terwijl ik koud water over mijn polsen laat lopen, ben ik vastberaden. Vastberaden om haar te vertellen wat ik weet, zodat we onze slapeloze nachten kunnen delen. Als ik de helft van haar nummer heb ingetoetst, komt preventief mijn schuldgevoel bovendrijven. Is het terecht om onschuldige mensen te kwetsen enkel en alleen uit rancune jegens haar? Moet ze in haar val zoveel mensen meeslepen? Zij heeft haar dolk met haar hand tussen mijn schouderbladen geplant, moet ik daarom met een uzi om me heen zwaaien en onschuldigen neermaaien? Ik leg de telefoon neer en sluip zachtjes naar boven. Ze loopt vanzelf wel tegen de lamp, dat kan niet anders met haar gedrag. Ze krijgt haar straf wel, daar hoef ik geen onschuldige mensen voor te kwetsen.

Ik kruip onder mijn dekbed en voel de warmte van het lichaam van mijn vriend. Ik sluit mijn ogen en stel me voor hoe zij op dat vlot dobbert, weerloos in een wilde oceaan. Al haar vrienden is ze kwijt en iedereen spuugt op haar. Als ik de storm niet meer hoor, val ik in slaap met een licht sardonische grijns om mijn mond.