Nooit meer

Martje (on_air)
Zal ik eens vertellen over de tijd dat ik bijna dood was? Een periode waarin dood misschien beter was geweest, hoewel het gevecht naar leven ook wel interessant was. Bijna dood, toen de tijd heb ik er wel eens aan gedacht, maar pas toen het door een ander tegen me gezegd werd, realiseerde ik me pas hoe weinig het gescheeld had.

Hoe kun je bijna dood zijn? Denk niet aan ziekenhuizen, chemo kuren of suïcidale neigingen. Je moet meer denken aan psychisch stuk zijn, in een gouden kooi leven, geen eigen kracht hebben, bang zijn voor je eigen schaduw en bij iedere beweging die je maakt, je afvragen of het niet verkeerde is. Wat dramatisch als je het zo verwoordt, maar kort samen gevat zou dit het beste drie jaar van mijn leven kunnen omschrijven. In grote lijnen, met ups and downs, maar zonder ruggengraat en een zelf haat waar je U tegen zegt. Voor ik verder ga en de opmerkingen van waarom ben je in godesnaam niet weggegaan, wil ik mezelf en ieder ander eraan herinneren dat er meer bij komt kijken dan alleen leed.

Wat was ik verliefd, vanaf dag één. Volkomen opgenomen door zijn houding, uiterlijk en manier van doen. De tijd van elkaar verleiden en tot meer komen, liet niet te lang op zich wachten en ik was dan ook het gelukkigste verliefde meisje ooit. We waren goed samen, onwennig, maar goed. Elkaar leren kennen, wel aanvoelen dat er verschillen zijn, maar niets te groot om niet te overwinnen of voor te vechten. Levendig, misschien wat onbezonnen als ik was, ging ik overal vol voor. Als ik het wilde, moest er toch altijd een manier zijn om dat te bereiken? En zo ging ik voor alles. En hij ging mee, het voelde goed, ik was blij. Tot die ene avond, een avond waar ik zo geschrokken van was, dat ik twee jaar heb zitten na rillen.

Hoe ik het ervaren heb; vrijdag avond, we hebben allebei gewerkt, we hebben video's gehuurd, we gaan filmpjes kijken. Zeven uur, de telefoon, een vriendin, ze wil praten, ik vraag of ze naar het café om de hoek kan komen, wel nu, want ik wil nog film kijken. We spreken af, ik hang op. Ik vertel dat ik even wat ga drinken en dat ik om negen uur weer terug ben, zodat we nog een gezellige avond kunnen hebben. Hij kijkt me niet aan, mompelt iets van als je nu weggaat, hoef je nooit meer terug te komen. Wat geschokt kijk ik hem aan, begin te lachen, stel je niet zo aan, ik ben om negen uur weer terug en loop de deur uit. Mijn maag zei alleen iets anders, dit meent hij. Ach, denkt mijn ratio, big deal, ik ben zo weer terug, er is niets van de avond verloren. Ik drink wat, ik praat wat, ik luister en om vijf voor negen kan mijn vriendin weer met een wat geruster hart naar huis. Mijn hart daarentegen, was niet zo gerust.

Als ik de deur open doe, probeert hij die dicht te houden. Uiteindelijk kan ik naar binnen, hij zit in een hoekje van de bank, zegt niets. Ik babbel wat over mijn vriendin en vraag welke film hij wil zien. Wat volgt is meer een overwelmende emotie en paniek, dan woorden en concrete beelden, maar ik ga mijn best doen. Hij wil geen film meer met me kijken, de avond is verpest, anderen zijn belangrijker als hij is, ik moet maar met iemand anders film gaan kijken, dat doe ik toch liever. Voor alle duidelijkheid: ik was geschokt, met stomheid geslagen, ik had nog nooit zoiets gehoord en kon in de verste verte niet bij mezelf nagaan wat ik fout had gedaan. Ik ga naast hem zitten en probeer in een normale verwoording duidelijk te maken dat er niets aan de hand is. Waar het precies fout ging weet ik niet, maar opeens was hij aan het schreeuwen, ik aan het huilen, compleet in paniek, hij ijs en ijs koud, ik sliep op de bank, want hij wilde me niet in bed hebben. Huilend, trillend, radeloos schrijf ik een brief (een brief?! Ja, ik ben zelf ook verbaasd) waarin ik alles uitleg, mijn verontschuldigingen aanbiedt en mezelf compleet wegcijfer. Hij heeft de brief verscheurd en nooit gelezen.

Het bleef het hele weekend ijskoud en ik dacht dat ik van binnen dood ging. Langzaam trok het bij en ik was weer blij en verliefd. Ik hield van hem en ondertussen woonden we samen. Maar er waren wel een aantal dingen veranderd; ik deed weinig meer spontaan, had reserves, sprak niet zomaar iets af, zeker niet korter dan een week van tevoren, soms zelfs twee weken van tevoren, zodat hij zich erin kon schikken, altijd strikt op tijd thuis, niets 's avonds laat. Werk ging niet meer zo soepel, veel werkeloos, niet gelukkig, zoekende. Maar op werk lette ik ook op mijn tellen, want alle collega's waren opeens vijanden, van hem. En dit sloop door, van kwaad tot erger, tot ik het punt bereikte dat ik echt helemaal niets meer zag zitten. Ik was ondertussen 15 kilo aangekomen, herkende mezelf niet meer in de spiegel en alles wat ik kende was ik kwijt. Maar ik was bij hem en ik hield van hem.

Ja, ik wilde eruit, ik wilde vrij zijn, leven. Alleen heb ik de vreemde gewoonte om extreem koppig te zijn en te vechten voor waar ik in geloof. En ik geloofde in hem, in de persoon die ik in hem zag en ik wilde hem helpen en van hem houden, laten zien hoe het is om van gehouden te worden. Oeh, heerlijk, mijn eigen blindheid.

Het keerpunt. Een nieuwe baan, de zoveelste. Nieuwe mensen, ik voelde me op mijn plaats, het voelde goed. Daar begon ik met iemand te praten die een paar zaadjes van zelfvertrouwen terug gegeven heeft. Ik ging aan mezelf werken, voor mezelf en ik werd weer sterker. Onze ruzies werden automatisch erger. Schreeuwen, schelden, vloeken, huilen, krijsen en zwijgen, heel, heel veel doodzwijgen en negeren. Hoewel ik voor de buitenwereld al dood was, woedde er van binnen een gevecht, ik moest en zou winnen.

Ik won, van mezelf en van hem. Toen ik weer 'sterk' werd/was, barste de bom. Hij, hij!! maakte het uit. Ik was weg, binnen vier dagen was 'ons' huis leeg geruimd van al mijn spullen. Ik was vrij. Het voelde geweldig, ik ging, ik zag, ik deed, geen belemmeringen. Voor geen goud in de wereld wil ik dit laten gaan. Het voelt goed om mij te zijn.

Toch zocht ik hem op. Het was niet klaar, wij waren niet klaar, afsluiten, een einde, innerlijke rust. Het was goed om hem te zien. Eng, vertrouwd, misselijk makend, terug denken, maar goed, dit moest gebeuren. Het spijt hem, hij vindt het verschrikkelijk wat hij mij heeft aangedaan. Een duidelijke uitleg is er niet, hij was een klootzak. Simpel, waar misschien, maar niet geheel voldoende. Meer mag ik misschien niet verwachten en ik zie de persoon die ik altijd in hem zag en die nu eindelijk de vrijheid heeft gevonden. Dat doet me goed.

De tijd dat ik bijna dood ging. Ik haat hem niet, ik heb geen spijt, ik geloofde ergens in. Toch is er schuld, bij mezelf. Dat ik dit over me heen heb laten komen, dat ik niet gewoon ben blijven staan. Ik had sterker dan dat moeten zijn, dat ben ik ook. Zou ik het nog een keer doen? Ja, meteen. Alleen dit keer met mezelf, ik zal het nooit meer zover laten komen. Hij mag dan misschien een klootzak zijn geweest, maar ik heb het toegelaten. De volgende stap, vrede met mezelf.