11. Kaap Wanhoop nabij

Terwijl de maan scheen over de zacht klotsende golven van Biskaje, - die Golf was immers niet alleen-, stond een geheimzinnige gestalte voorop zijn zacht krakende boot te turen naar de horizon. Spanje lag inmiddels ruimschoots achter hem, nu koerste hij stilletjes noordwaarts.. Naar de grauwe, blauwgrijze wateren van Holland, vele honderden mijlen verderop.

Het waren de laatste dagen van de lente van 1621, dus was hij vroeg dit jaar. Veel 'suijkergoedt ende soetwaeren' had deze kapitein echter niet aan boord, want de meeste Hollanders waren het afgelopen jaar meer dan stout geweest. Jan Pieterszoon Coen roeide dan weliswaar de Bandanezen uit met de riemen die hij had, er was één schelm in het bijzonder die klappen met de roe verdiende!

De persoon in kwestie, Hein Pietersz, had de reis naar Nieu-Flevolandt in de Oost intussen voortgezet, en bevond zich die avond inmiddels op enkele zeemijlen uit de haven van Duinkerke. Hij zat in zijn hut te schrijven in zijn scheepsjournaal.

"Na een verblijf van enkele dagen in Duinkerke", schreef Hein met een verbitterde blik in zijn ogen,"..Besef ik meer dan ooit tevoren dat in een duister complot verzeild ben geraakt." Hij duwde woest zijn pen in het inktpotje, maar twijfelde intussen of hij verder moest schrijven. Ten eerste omdat hij niet graag schreef, ten tweede omdat hij vaak zo rusteloos was dat alles wat ie in zijn journaal schreef, dagen later al verworden was tot de meest onbegrijpelijke onzin, en ten derde telde hij niet graag alle redenen op om vooral NIET in zijn journaal te hoeven schrijven, want behalve aan schrijven had ie ook een hekel aan tellen. Bovendien was het veiliger voor Hein om in gedachtes te leven. Alles wat ie in zijn journaal op schreef kon weleens tegen hem gebruikt worden. Het was beter om onpeilbaar te blijven voor zijn bemanning.
Die bemanning was inmiddels uitgebreid met een oude kameraad uit het Amsterdamse Rasphuis: Ysbrant van Hammelburch. Hij was kaaimeester van Duinkerke, maar door Hein gevraagd met hem mee te varen naar Nieu-Flevolandt, en een oogje in het zeil te houden. Van Hammelburch had enthousiast "ja!" geknikt, al was "nee" schudden wat lastig met twee dolken aan weerszijden van zijn hals. Twee verticaal lopende schrammen, waarvan één vlak langs zijn halsslagader, zouden hem voor het leven tekenen. Al duurde dit leven voor Van Hammelburch toch niet zo heel lang meer, want twee jaar later zou hij opgeknoopt worden in de haven die hij nu, onder zachte dwang verlaten had.

"Van Hammelburch..", schreef Hein eindelijk verder ".. Vertelde me enkele dagen terug dat Stille Willem, -die me met het huidige manvolk aan boord opgescheept ende opgezadeld heeft-, niet te vertrouwen is. Dat Stille Willem kapitein was op het schip waar ook mijn liefje mee naar de Oost is gevaren. En Stille Willem, dat duvelsgebroed..", Hein vloekte even hardop, en schreef verder: ".. Is de enige aan wie ik de schatkaart van Nieu-Flevolandt heb laten zien!"

Ondanks zijn woede werd Hein langzaamaan slaperig. Morgen zouden ze verder koersen naar Kaap Wanhoop, verderop in het Kanaal. Van Hammelburch had hem eerder die dag het advies gegeven om eens met Harm van Diemen te gaan spreken.
"Hoezo?" had Hein gevraagd, "Van Diemen zuipt veel, en vecht graag. Eén van mijn beste opvarenden, die bovenal graag zwijgt. Een man aldus naar mijn hart!"
"Dat kan kloppen. Maar zijn Spanjolenhaat is ongekend! Als er ooit nog eens een tijdbom uitgevonden zal worden, zal hij de eerste wandelende zijn, richting Madrid welteverstaan!"
"Och och, het zal allemaal we meevallen!", had Hein gesust. "Ik zal hem, voordat we Kaap Wanhoop aandoen, eens aanspreken.."

Hein was gaan slapen, en stond de volgende morgen gezond weer op. Kaap Wanhoop was nabij. Nog zo'n twee dagen varen met deze wind.
Maar dat gold helaas ook voor St. Nicolaas, de ongelukkige ziel die vanuit het zuiden kwam aanvaren..

(wordt vervolgd)