7. "Ik ben het, Geenpoot!"

Admiraal Tweebeen heeft -verkleed als zijn tweelingbroer Geenpoot- voet aan wal gezet in Duinkerke, 16 juni 1621. Geenpoot -op zijn beurt weer verkleed als Tweebeen- kijkt achter de reling van 'd'Enter ende Lete' toe.

Het door Spanjaarden omgeven Duinkerke was tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) het meest gevreesde piratenbolwerk voor de Hollandse visserij en koopvaardij, maar daar had Hein Pietersz geen boodschap aan. Voor vissen was hij te ongeduldig, en in het geval hij een koopvaardijschip aan de enterhaak sloeg, werd deze na korte tijd gewoon door Hein teruggezet in zee.

Dat de Duinkerker Kapers geen frisse jongens waren zou Piet Heyn acht jaar later ook ronduit be-amen, ware het niet dat hij wel wat anders aan zijn hoofd had, of eigenlijk: IN zijn schouder, waar een kogel van de Duinkerker kapers hem dodelijk had getroffen. Voor diens verre achterneef Hein Pietersz daarentegen, was Duinkerke juist een veilige haven. Vandaar dat ze er aangelegd hadden.
Nieuwsgierig keek Hein vanuit het kuildek van 'd'Enter ende Lete' toe hoe Tweebeen de kade was opgelopen om zich bij de kaaimeester te melden.
"Als ie 't nu maar niet verprutst, de stommeling. Zo'n sluwe list verzin ik geen tweede keer", mompelde Hein. Hij had namelijk een goede list moeten verzinnen om aan te kunnen leggen in de haven. Hein zat namelijk opgescheept met een bemanning die bestond uit rasechte schelmen en schavuiten, veelal afkomstig van de 'Verlooren Veronica', een berucht piratenschip dat heer en meester was geweest op de Middengolf. Hun reputatie was dermate gitzwart, dat het hen een Zeven-Continenten-verbod had opgeleverd.

Duinkerke was dan misschien een gevreesd kapersnest, het was ook één van de (slechts) zeven havens ter wereld waar een versoepeling op het havenverbod gold. Op voorwaarde dat admiraal Geenpoot als eerste voet aan wal zou zetten. Hein had dat plan handig weten te omzeilen door Geenpoots tweelingbroer Tweebeen te laten vermommen als Geenpoot, en Geenpoot als Tweebeen. Een list waar hij later die reis flink over opschepte, of zoals 50-Floryn hem verbeterde; "Het is niet 'opschepte', maar 'opschop', en bovendien weten we het nu wel van dat verkleedpartijtje van Tweebeen en Geenpoot, kapitein!". Sinds de entering van 't Kofschip eerder die dag, had 50-Floryn zich ontpopt tot een vervelende taalpurist "Van den meest puure chocolaede, den vuile katoenplukker!".

"Blikskaters, wat doet ie daar nu allemaal?", mompelde Hein weer geërgerd. In zijn handen had hij nog steeds het groene scheepsjournaal van kapitein Dicke van Daele geklemd. Het boek dat hij in een Duinkerkse taveerne aan een niet-waarzegster moest overhandigen, in ruil voor mogelijk belangrijke informatie uit Oostinje. Hein zag hoe Tweebeen ijsbeerde op de kade, totdat er eindelijk een heerschap aan kwam lopen.
Het was de kaaimeester.
Toen deze bij Tweebeen aangekomen was, hoorde hij Tweebeen zeggen:
"Dag heer de kaaimeester! Ik ben het: Admiraal Geenpoot!"
Hij maakte een lichte kniebuiging naar de kaaimeester, die hem met enige spot aankeek.

'Hij trapt er niet in! Hij trapt er niet in!", snauwde Hein, en woedend stapte hij van boord, de kade op. Hij liep naar Tweebeen en de kaaimeester toe. Eenmaal daar aangekomen keek hij de kaaimeester in de ogen.
"Blikskaters! Zie ik het goed?"
"Heintje Pietersz?" beantwoordde de kaaimeester de blik van herkenning.
"Kapiteintje Pietersz, voor jou, ..Van Hammelburch!", zei Hein, terwijl hij zich breed maakte.
De kaaimeester slikte angstig. "Zo, en hoe ben jij uit het Rasphuis ontsnapt?"
"Dat leg ik later nog wel uit, Van Hammelburch! Vertel eens, in welke taveerne kan ik de niet-waarzegster vinden?"
De kaaimeester, die dus Van Hammelburch bleek te heten, keek naar het groene scheepsjournaal dat Hein in zijn handen had, en knikte lachend. "Kom maar mee, Hein. Ik zal je er naartoe leiden.."

(wordt vervolgd)