19. Linda Pinda

"Hoe zou het toch met Linda Pinda zijn?", dacht piraat Hein Pietersz, terwijl hij aan de reling van zijn schip d'Enter ende Lete stond. Scheepsuitkijk 50-Floryn had hem zojuist het blijde nieuws verteld dat er na al die dagen eindelijk wind in de zeilen van het schip blies. Zijn manschappen wisten dan wel dat de lange reis naar Nieu-Flevolandt zou leiden, ze wisten niet dat Hein een tussenstop wilde maken te Batavia. Daar zou immers een oude vriendin (zie foto) op hem wachten.

Linda Pattysdochter Brard was een oude bekende van Hein Pietersz. Terwijl hij bij zijn stiefvader Foster Parentsz. opgroeide in de Heintje Hoeksteeg, woonde zij net om de hoek in de Amsterdamse Warmoesstraat. Daar waar haar Indische moeder behalve groenten ook kaneel, kruidnagels en haar lichaam verkocht.

Hoewel Hein Linda pas vanaf haar dertiende als een boezemvriend beschouwde, trokken ze samen veel op (en zij hem af) in de naar teer en vis stinkende straten van Amsterdam. Wanneer Hein iets stal, bijvoorbeeld suikerkoeken, dan kreeg Linda de helft. Hein zorgde er natuurlijk wel voor dat hij altijd een oneven aantal stal, meestal zeven stuks, want Linda kon niet zo goed rekenen, en alle aantallen boven de twee werden te moeilijk voor haar. Ze was dan ook al dolgelukkig wanneer haar guitige vriendje uit de Hoeksteeg haar twee koeken gaf, terwijl hij de overige vijf oppeuzelde. Vaak werden ze ook betrapt. Heintje werd dan voor de zoveelste keer door de schout-bij-nacht-ende-ontij, Jacobus van Hoeck, naar het Amsterdamse Rasphuis gestuurd (zie ook: deel 3), terwijl Lindaatje werd opgesloten in Het Spinhuis. Daar moest ze met andere veroordeelde 'meyskens, maegden en hoerighe beedelvrouwen' in een grote zaal spinnen en naaien.
Echt erg vond Lindaatje dat niet, want voor spinnen was ze niet bang, en naaien deed ze maar al te graag..

Toen ze allebei vlak na elkaar de leeftijd van 16 jaar hadden bereikt, in juni 1618, verwachtte iedereen in de straten van Amsterdam dan ook dat de twee zouden gaan trouwen. Hun liefde werd immers sinds enige tijd ook bezegeld door de natuur. Zo waren de twee geliefdes niet alleen onafscheidelijk van elkaar, ze hadden ook elk een grimmige zwarte raaf op de schouder. Hein op zijn rechter-, Linda op haar linkerschouder. Groot was dan ook het verdriet bij Linda toen Hein als gevolg van het scheepsrecht op 11 september 1618 voor de derde maal schuldig bevonden aan een schelmenstreek. Welke schelmenstreek het betrof bleef verder onbekend; twee weken eerder was namelijk een zekere darter, -Johan van Oldenbarnevelt- gearresteerd, en die hield de gemoederen in de Republiek meer bezig dan de liefdesaffaire tussen de galgebrok uit de Hoeksteeg en die zigeunerachtige hoer uit de Warmoesstraat.

Nadat Hein opnieuw gevangen was gezet, had Linda zich na enige tijd radeloos bij een groep reizende artiesten van het circus Rensz. gevoegd. Dit gezelschap wilde de reis naar Indie wagen om daar enig vermaak te bieden in de straten van -het nog niet tot Batavia gedoopte- Jayakarta. Dat op aanvraag van Jan Pieterszn Coen, die het gevoel voor humor van de inlanders beneden alle peil vond, en na een mislukt experiment met grollenmakkers als Theo Maaszoon en Hans Theeuwenszoon zijn hoop op circus Rensz. had gevestigd.
Samen met illustere artiesten als Bassie Adriaenszn. en Adriaen Bassieszn. van Toor was Linda na een lange zeereis van acht maanden veilig in Jayakarta aangekomen. Aldaar leerde ze van een oudtante, net als haar moeder een halfbloedje, de geheimen van het wajang-poppenspel.
Van Bassie Adriaensz., een wat vervelend en handtastelijk heerschap, had ze een oud klokje gekregen, waarvan de handige Adriaen Bassieszn. van Toor met behulp van een zandloper een prachtige wajang-pop had vervaardigd.


Het succes van circus Rensz. was in de Oost helaas een beetje tegengevallen. Om de grappen van Bassie Adriaenszn. werd nog niet eens gegniffeld, en de enige keer dat er wel hard gelachen werd was toen Adriaen Bassieszn. na een stunt vijf meter omlaag viel, en aldaar beide benen brak. Het zat Adriaen toch al niet mee, want hij had tijdens de reis naar de Oost ook al scheurbuik opgelopen, waardoor hij zijn buikspreek-carriere ook wel kon vergeten, al was hij die carriere eigenlijk al vergeten, want behalve scheurbuik had hij door zijn drankzucht ook al een 17-eeuwse variant van Korsakoff opgelopen, waardoor ie alles vergat, de pijn aan zijn beide gebroken benen daargelaten.

Kommer ende kwel alom dus, dat Circus Renz, tot ergernis van Gouverneur-Generaal Jan Pieterszn Coen. Het poppenspel dat Linda in het circus opvoerde stemde het publiek in Jayakarta ook al niet vrolijk, want zij liet haar vreemde wajangpop Robin wel heel erg sentimentele teksten uitkramen. Veel meer dan "Heintje, mijn liefste, waar blijf je nou?" reikte de tekst van haar poppen niet, en wie met Heintje bedoeld werd wist niemand, op Linda Pinda na.

En deze Hein, aan wie de radeloze Linda met de zwarte raaf op haar linkerschouder zo vaak dacht, bevond zich duizenden mijlen verderop.
Op de Zuiderzee, een luttel aantal knopen van het Hollandse Hoorn, aan de reling van d'Enter ende Lete, zijn schip dat op weg was naar 'de Oost'.
Deze Hein Pietersz, geboren op de zesde juni van het jaar 1602, en de beruchtste piraat uit onze vaderlandse geschiedenis, zuchtte net zo diep, al had hij de raaf op zijn andere schouder dan zijn grote liefde.
Hij zette gewoontegetrouw de fles rum aan zijn lippen, slokte een aantal keer, en veegde een traan uit zijn ogen weg.

Hij voelde de zwarte hand van 50-Floryn bemoedigend op zijn linkerschouder slaan. "Sterk spul he?", zei de ontsnapte negerslaaf uit Haerlem, Nieu-Amsterdam.
Hein lachtte wat door zijn tranen heen, maar stond nog steeds voor de grote vraag.
"Hoe zou het toch met Linda Pinda zijn?"

(wordt vervolgd)