Tranen

Ze loopt door de stad, een plastic zakje in haar linkerhand. De ene voet voor de andere, een eindeloos herhaald ritme. Haar blik op oneindig, de heldere bruine ogen verstopt achter een gordijn van roodgeverfd haar.
Haar telefoon gaat, maar ze neemt niet op. Ze loopt door, let niet op de winkels aan de zijkanten. Ze negeert de mensen die haar aanspreken of foldertjes geven. Als ze bijna tegen een skateboardende jongen opbotst kijkt ze niet eens op.
Ze schudt haar haar naar achteren, veegt snel even over haar wang. Haar stappen worden steviger, alsof ze meer bewust is waar ze haar voeten neer zet. Ze komt dichter bij haar eindpunt. De telefoon gaat nog een keer, nu haalt ze hem uit haar zak. Ze twijfelt even en drukt dan op een knopje. Nog voordat ze opneemt weet ze wie het is. Haar zelfverzekerde houding is verdwenen. Ze zakt neer op een bankje terwijl ze korte, bevestigende antwoordjes geeft aan de persoon aan de andere kant van de lijn. Als diegene oppast trekt ze het tasje op schoot. Haar hoofd steunt op haar handen, haar schouders schokken. Tranen spatten uiteen op het plastic.

Ze wist het al. Ontelbare keren had hij hints gegeven in die richting. Ontelbare keren had hij haar proberen duidelijk te maken dat het niet langer ging, maar ze wilde het niet weten. Ze had zijn signalen genegeerd, maar nu was het voorgoed. Met zijn gezicht op haar netvlies gebrand staat ze op en sjokt terug naar haar fiets. Het gordijn verbergt haar gezicht maar wordt langzaam nat van de eindeloze stroom tranen.

Stap voor stap loopt ze. Het heeft toch geen zin meer, het tempo wordt steeds lager. Haar handen in de zakken van haar jas. Haar voeten slepen over de grond.

Ze hadden het zo leuk samen. Ze denkt aan de eerste weken. Samen op vakantie, weliswaar naar Texel, maar toch. 's Avonds over het strand rennen op blote voeten, het zand omhoog schoppen, kijken naar het lichten van de zee. Uitgaan en als de zon opkomt pas thuis komen en dan uitgeput in elkaars armen in slaap vallen en blijven liggen tot laat in de middag. Urenlange zoenpartijen op het hete zand, de manier waarop hij haar wakker kietelde, als ze weg was gedoezeld in de warme zon. Zijn sterke armen die haar omhoog gooiden en terug lieten plonzen in de hoge, zoute golven. Zijn hand in haar hand, zijn lippen op de hare, zijn vingers op haar lijf.

Het begint te regenen. Het regenwater vermengt zich met haar tranen. De zoom van haar broek wordt nat en het vocht kruipt om hoog tot halverwege haar knieën. Haar rode lokken hangen in sliertjes langs haar met mascara besmeurde gezichtje. Ze steekt het sleuteltje in het slot en fietst weg.

Het tasje ligt vergeten op het bankje.