FOK!filmblik: Filmfabriek Hollandia

dekatophetspek

18 mei 1912 is een belangrijke datum in de Nederlandse filmgeschiedenis. Op die dag werd namelijk de Maatschappij voor Wetenschappelijke Cinematografie opgericht. Precies vier maanden eerder had het dagblad Nieuws van de Dag een ingezonden brief gepubliceerd, waarin ene P. zijn ongenoegen uitte over het bestaan van bioscopen en de kwalijke werking op de jeugd. Ook de redacteur van de krant was het eens met de schrijver en gaf aan te hopen, dat de autoriteiten hier snel in zouden grijpen. De Maatschappij voor Wetenschappelijke Cinematografie was het idee van Maurits Herman Binger.

Binger, geboren op 3 april 1868 in Haarlem, kwam uit een rijke familie die al drie generaties eigenaar was van de voorname steendrukkerij Emrik & Binger, een bedrijf die in heel Europa een goede naam had. De Maatschappij voor Wetenschappelijke Cinematografie was vooral opgericht voor het maken van documentaires en educatieve korte films. Als tegenhanger werd tegelijkertijd de Maatschappij voor Artistieke Cinematografie opgericht die zich richtte op fictiefilms. Op dinsdag 20 mei 1913 werden de twee bedrijven samengevoegd en werd de Maatschappij voor Wetenschappelijke en Artistieke Cinematografie. Vanaf 9 april 1914 ging het bedrijf verder onder de naam Filmfabriek Hollandia.

Filmfabriek Hollandia logo

Binger las op 'n avond in het Handelsblad een artikel van Charles Boissevain over het nut van de cinematografie in verband met het onderwijs en besloot om daar op in te springen. Binger sprak met Bruinwold Riedel (secretaris van het Nut), de heer IJzerman (directeur van de Openbare Handelsschool in Amsterdam) en nog enige anderen en besloten de Maatschappij voor Wetenschappelijke Cinematografie op te richten met Daniel de Clercq als directeur. Professionele opneemapparaten werden aangeschaft en Nederland werd op de gevoelige plaat vastgelegd. De havens van Rotterdam en Amsterdam, de Rotterdamse margarinefabriek van Van den Bergh, vakantie-koloniehuizen, het rietvlechten en nog vele andere onderwerpen waren te zien in de meer dan honderd educatieve schoolfilms van Filmfabriek Hollandia. Er was destijds ook al een andere filmmaatschappij, Filmfabriek F.A. Nöggerath, maar deze distribueerde niet met regelmaat. De allereerste speelfilm die door Filmfabriek Hollandia werd gemaakt is waarschijnlijk Maartje van Schalkwijk van de Franse regisseur Edmond Edren. Edren was een nare autoritaire man met wie alleen actrice Enny de Leeuwe overweg kon. Binger werkte vanaf dat moment ook met Charles Lépine, technicus bij Pathé, die het nog niet zo deskundige personeel moest leren hoe ze met de kostbare apparatuur om moesten gaan.

Voor het vervaardigen van zijn rolprenten naam de filmmaker een vaste groep acteurs en actrices in dienst, die werden ondergebracht in het theatergezelschap Hollandia Tooneel. Ondanks dat er meerdere documenten bestaan waarin al films uit 1912 worden genoemd (onder meer de film De Oude Veerman met William Hunsche en Marcel Myin in de hoofdrollen), zag Binger De Levende Ladder (1913) als zijn eerste echte speelfilm. Voor de hoofdrol vroeg hij Johanna Bos, een Amsterdamse actrice, die na haar opleiding in Antwerpen, haar toneeldebuut had gemaakt in 1909. De jonge actrice, die optrad onder de artiestennaam Annie Bos, zag geen artistieke vooruitgang in het gebeuren tot ze de uitnodiging ontving van Binger. Naast Bos zagen we voor die tijd grote namen als Adelqui Migliar, Willem van der Veer, Lola Cornero, Paula de Waart en Jan van Dommelen in de films van Binger opduiken.

Annie Bos in Een Carmen van het Noorden
Annie Bos in Een Carmen van het Noorden

In het begin van Filmfabriek Hollandia had men nog geen studio en moesten filmopnames in de buitenlucht plaatsvinden. Hier kwam in april 1913 verandering in. In de Antoniestraat in Haarlem kreeg men een fotografisch atelier waar men bij daglicht kon filmen. Bij de bouw van de filmstudio werd de bekende acteur en regisseur Louis H. Chrispijn aangetrokken als artistiek leider. Binger werkte vanaf die tijd ook met vaste technici zoals cameraman H.W. Metman. Toen Filmfabriek F.A. Nöggerath datzelfde jaar haar deuren sloot gingen diverse werknemers van die maatschappij voor Hollandia werken, onder wie ook cameraman en acteur Feiko Boersma. Films die in de tijd verschenen waar voornamelijk melodramatische films zoals Oranje en Nederland en Krates, een stomme film over een kind met een bochel. Louis H. Chrispijn wilde liever films maken met echte emoties en filmde op één dag, op het strand van Scheveningen, de film Twee Zeeuwsche Meisjes in Zandvoort. De film, die onder meer in de Unionbioscoop in Amsterdam en de Residentie bioscoop in Den Haag werd vertoond, was een groot succes. In Twee Zeeuwsche Meisjes in Zandvoort, die ook werd vertoond onder titel Mijntje en Trijntje naar Zandvoort, zagen we Annie Bos en Christine van Meeteren in de hoofdrol in een korte film die geheel geimproviseerd was opgenomen.

Twee Zeeuwsche Meisjes in Zandvoort
Twee Zeeuwsche Meisjes in Zandvoort

In januari 1914 kreeg nog een machtige man een contract bij Hollandia; Johan Gildemeijer. Gildemeijer was een Amsterdamse zakenman die in 1908 zijn entree in de filmwereld had gemaakt met het exporteren van films naar Nederlands-Indië. In 1912 was hij bedrijfsleider van de Amsterdamse Union Bioscope, waarna hij als adviseur voor Filmfabriek Hollandia ging werken. Zo produceerde hij in 1915 zijn eerste film Fatum, onder regie van Theo Frenkel sr. Op 18 maart 1914 hield het bedrijf een vergadering waar besloten werd dat het bedrijf verder zou gaan onder de naam N.V. Filmfabriek Hollandia. Binger hield vanaf dat moment de touwtjes strak in handen en eiste dat zijn personeel elke werkdag om 9 uur 's morgens aanwezig was. Chrispijn besloot om eind 1914 het bedrijf te verlaten. De laatste film die hij voor Filmfabriek Hollandia regisseerde was De Vloek van het Testament, die in 1915 verscheen. Van de film werden 60 kopieën gemaakt die in 19 landen werden vertoond. In het buitenland werd de film uitgebracht onder de titel The Fatal Woman. Chrispijn had de productie halverwege verlaten nadat Binger zich er teveel ging bemoeien. Binger mocht de film uiteindelijk zelf voltooien. Chrispijn zou later verklaren dat hij geen artistieke waarde meer zag in het filmmaken.

Uit de Leeuwarder Courant van 11 december 1919
Uit de Leeuwarder Courant van 11 december 1919

Op 28 juli 1914 was de Eerste Wereldoorlog uitgebroken. Alhoewel Nederland neutraal was, was de invloed van de oorlog wel zeker merkbaar. Veel van de werknemers waren gemobiliseerd en Binger was gedwongen om zijn eigen films te regisseren. Gedurende de oorlogsjaren ging Filmfabriek Hollandia zich meer richten op het maken van langere speelfilms. Naast de films van Binger verschenen er ook films van Jan van Dommelen, een regisseur die voorheen bij Nöggerath had gewerkt. Van Dommelen maakte naam door de film Het geheim van het slot Arco te regisseren, de film wordt door velen erkend als de allereerste Nederlandse horrorfilm aller tijden. Andere succesvolle films die tijdens de oorlogsjaren werden opgenomen waren onder meer De Vloek van het Testament (1915), Majoor Frans (1916), De Vereeniging tot Veredeling van het Vreemdelingenverkeer (1916), Het geheim van Delft (1917), de Oorlog en Vrede-trilogie (1918) en Op Hoop van Zegen (1918). Die laatstgenoemde film was wel de meest succesvolle uit de geschiedenis van de filmstudio. Op Hoop van Zegen was een verfilming van het toneelstuk Op hoop van zegen uit (1901) van Herman Heijermans. In 1924 zou er een nieuwe versie van de film voor de Duitse filmmarkt gemaakt worden. Van de oorspronkelijke film is helaas maar acht minuten aan materiaal bewaard gebleven.

Uit de Leeuwarder Courant van 17 september 1917
Uit de Leeuwarder Courant van 17 september 1917

Na de Eerste Wereldoorlog maakte Binger vaak films met de voormalige Britse architect Bernard Edwin Doxat-Pratt. Doxat-Pratt had tijdens de oorlog bij de Britse luchtmacht gediend en maakte in 1919 zijn regiedebuut met de Engels-Nederlandse film Zonnetje, gevolgd in 1920 door rolprenten als De Heldendaad van Peter Wells, De Vrouw van de Minister en Zuster Brown. De Nederlandse pers was niet te spreken over de films, die onder de noemer Anglo-Hollandia werden uitgebracht. Volgens de critici hadden de films hun hollandse karakter verloren. Doxat-Pratt kreeg steeds meer macht in de studio en nam langzaam de zaak over van Binger. De meeste acteurs, die jarenlang voor Binger hadden gewerkt werden genadeloos ontslagen, zelfs Annie Bos werd te oud bevonden om zich nog langer met het acteervak bezig te houden. In juni 1920 kwam er een contract tot stand met Granger's Exclusives Ltd. De filmstudio heette vanaf dat moment Granger-Binger. Binger probeerde om de Hollandse sfeer in zijn films nieuw leven in te blazen maar het leek al te laat te zijn voor de filmpionier.

Uit de Leeuwarder Courant van 19 januari 1923
Uit de Leeuwarder Courant van 19 januari 1923

In 1922 verschijnt de film Gij Zult Niet Dooden van de Amerikaanse regisseur George André Béranger. Beranger was beroemd geworden door zijn rollen in films van Ernst Lubitsch en D. W. Griffith en regisseerde zelf tussen 1914 en 1924 de nodige stomme films. Al de hoop werd gevestigd op De Jantjes, een Nederlandse stomme film uit 1922, gebaseerd op een toneelstuk van Herman Bouber. De film, met Louis Davids, Maurits de Vries en Johan Elsensohn in de hoofdrollen, werd in het buitenland uitgebracht onder de titel The Bluejackets. In het najaar van 1922 werd er borstkanker bij Binger geconstateerd. Hij stierf op 9 april 1923. Er ging nog een gerucht dat de Engelse journaliste Elsie Cohen het bedrijf door zou gaan zetten maar daar waren de bankiers die Hollandia financierden het niet mee eens. Op 14 augustus 1923 ging Hollandia Failliet. Hollandia raakte al snel in de vergetelheid, maar was wel het bedrijf dat tussen 1912 en 1923 meer dan 70% van alle Nederlandse speelfilms had uitgebracht. Gelukkig waren er inmiddels genoeg bedrijfjes die de fakkel van Binger over konden en wilden nemen.